Uitspraak 201210008/1/A2


Volledige tekst

201210008/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Brunssum,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 september 2012 in zaak nr. 12/393 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Brunssum

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het college een verzoek van [wederpartij] om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 24 januari 2012 heeft het het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, voor zover gericht tegen het buiten behandeling stellen van het verzoek ten aanzien van het perceel, kadastraal bekend gemeente Brunssum, sectie [.], nr. [….] (oud; hierna: perceel [….]; thans: gedeeltelijk perceel […..]) en ongegrond, voor zover gericht tegen het afwijzen van het verzoek ten aanzien van het perceel kadastraal bekend gemeente Brunssum, sectie [.], nr. […] (oud; thans: eveneens gedeeltelijk perceel […..]; hierna: perceel […]).

Bij uitspraak van 12 september 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.H.A.S. Gidding, werkzaam in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. R.R.F.J. Palmen, advocaat te Heerlen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.

Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wro blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van die wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet of die ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de WRO (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten), nog tot 1 september 2010 kunnen worden ingediend.

Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. [wederpartij] heeft het college op 13 juni 2010 verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van het bestemmingsplan "Woongebieden herziening 2003" (hierna ook: het bestemmingsplan) dat op 7 oktober 2004 (hierna: de peildatum) in werking is getreden, omdat zijn percelen [....] en [...] daardoor in waarde zijn verminderd.

3. Aan het besluit van 4 juli 2011 heeft het college op advies van CSO Adviesbureau (hierna: het CSO) van 20 juni 2011 ten grondslag gelegd dat [wederpartij] op de peildatum nog geen eigenaar van perceel [....] was en het gebruik van perceel [...] voor woondoeleinden onder het bestemmingsplan "Dorpstraat en omgeving" in verband met de geringe oppervlakte ervan al beperkt was, zodat de planologische wijziging voor [wederpartij] geen nadeel oplevert.

Aan dat van 24 januari 2012, voor zover dit betrekking heeft op perceel [....], heeft het ten grondslag gelegd dat [wederpartij] geen belanghebbende is, omdat hij op de peildatum geen eigenaar van dat perceel was. Voor zover het verzoek betrekking heeft op perceel [...], heeft [wederpartij] geen planologisch nadeel geleden, zodat het moet worden afgewezen, aldus het college.

4. Het college betoogt dat de rechtbank, door aan te nemen dat [wederpartij] moet worden geacht op de peildatum eigenaar te zijn geweest van perceel [….], heeft miskend dat de eigendom van dat perceel eerst op 15 maart 2006, derhalve na de peildatum, aan [wederpartij] is overgedragen. De rechtbank is ten onrechte in een geschil over de eigendom getreden. Voorts heeft zij uit de gedingstukken ten onrechte afgeleid dat [wederpartij] uiterlijk 28 juli 1996 door verjaring eigenaar van het perceel is geworden, aldus het college.

4.1. Het college heeft terecht aangevoerd dat een oordeel over de vraag of [wederpartij] door verjaring eigenaar is geworden van perceel [….] was voorbehouden aan de civiele rechter. Het college mocht, zolang geen oordeel van die rechter voorlag, afgaan op hetgeen in de openbare registers van het kadaster over de eigendom is vermeld.

Anders dan [wederpartij] heeft gesteld, heeft de civiele rechter zich niet over de eigendom van perceel [....] uitgesproken. Het vonnis van de rechtbank Maastricht van 28 mei 2008, sector civiel, dat [wederpartij] in beroep heeft overgelegd, ziet op perceel [...]. [wederpartij] heeft geen ander vonnis overgelegd.

In de uitspraak van 16 november 2011 in zaak nr. 201102281/1/H3 heeft de Afdeling geoordeeld dat de hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers terecht de kadastrale registratie heeft aangepast, zodat perceel [....] weer op naam van de gemeente Brunssum is gesteld.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, gelet op de aard van het gebrek dat eraan kleeft, geheel te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

6. Van proceskosten in hoger beroep die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 september 2012 in zaak nr. 12/393;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013

17-680.