Uitspraak 201301661/1/R1


Volledige tekst

201301661/1/R1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Zandvoort, en anderen,

en

de raad van de gemeente Zandvoort,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieplan partiële herziening bestemmingsplan "Middenboulevard"" (hierna: het reparatieplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2013, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door J.A. Sandbergen en L. van der Hek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het reparatieplan betreft een gedeeltelijke reparatie van het bestemmingsplan "Middenboulevard", dat de raad op 29 september 2009 heeft vastgesteld en dat de Afdeling bij uitspraak van 7 december 2011, zaak nr. 200909881/1/R1, gedeeltelijk heeft vernietigd.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Ontvankelijkheid

3. De Afdeling stelt vast dat appellanten allen belanghebbenden zijn bij een of meer onderdelen van het reparatieplan, zodat geen aanleiding bestaat voor niet-ontvankelijkverklaring van een van hen.

Inhoudelijk

4. [appellant] en anderen betogen dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan van 26 juli 2012 in strijd is met artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Volgens [appellant] en anderen is de zakelijke inhoud van het besluit hierin onjuist vermeld en is de suggestie gewekt dat tegen de uitwerkings- en wijzigingsregels niet meer kon worden opgekomen, waardoor derden mogelijk hebben afgezien van het indienen van zienswijzen. Voorts is hierin ten onrechte vermeld dat het ontwerpbestemmingsplan geen betrekking heeft op het Palacegebied en omgeving. De kennisgeving van de vaststelling van het reparatieplan bevat een aangepaste zakelijke inhoud, waarmee volgens [appellant] en anderen wordt erkend dat de publicatie van 26 juli 2012 niet aan de vereisten voldeed.

4.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens in de Staatscourant wordt geplaatst en voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld.

Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

Ingevolge het derde lid wordt in de kennisgeving vermeld:

a. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

b. wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;

c. op welke wijze dit kan geschieden;

d. indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.

Ingevolge artikel 6:22, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

4.2. In de kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan is vermeld dat een deel van het bestemmingsplan "Middenboulevard" om formele redenen is vernietigd. Het betreft planregels waarbij de bevoegdheden als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro tot wijziging of uitwerking aan de gemeenteraad waren overgelaten, maar waarmee de Afdeling zich inhoudelijk wel kon verenigen. Voorts is in de kennisgeving opgenomen dat het ontwerpbestemmingsplan geen betrekking heeft op het Palacegebied en omgeving en dat hiervoor een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure zal worden gebracht.

In de bekendmaking van de vaststelling van het reparatieplan is vermeld dat het geen betrekking heeft op de uitwerkingsregels voor het gebied rondom de hoogbouw van het Palacegebouw aan het Burgemeester van Fenemaplein en de Jac. van Heemskerckstraat en dat hiervoor later een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure zal worden gebracht.

Al aangenomen dat gezien het vorenstaande in de kennisgeving van het ontwerpbesluit de zakelijke inhoud van het reparatieplan niet juist is vermeld, is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken dat belanghebbenden hierdoor zijn benadeeld, nu geen beroepen zijn ingekomen van belanghebbenden die tengevolge van voornoemde kennisgeving hebben verzuimd zienswijzen over het ontwerp van het plan naar voren te brengen.

5. [appellant] en anderen voeren voorts aan dat de raad naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2011 alle bevoegdheden tot wijziging of uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro die in de planregels van het plan "Middenboulevard" aan de raad waren toegekend, in het reparatieplan ongemotiveerd heeft toegekend aan het college. Volgens [appellant] en anderen is dit niet in overeenstemming met de thans door de raad nagestreefde doelstellingen. Zij wijzen in dit kader op een brief van 10 oktober 2012 van een wethouder van de gemeente Zandvoort aan de Vereniging van Eigenaren Van Fenemaflat, waarin staat dat de raad op 9 oktober 2012 heeft besloten het project "Middenboulevard" in de huidige vorm te stoppen, evenals de plandelen De Favaugeplein en het Burgemeester van Fenemaplein-dorpszijde en het Burgemeester van Fenemaplein-zeezijde. Tevens is blijkens die brief besloten voor het Watertorenplein op dit moment geen activiteiten op te pakken. Volgens [appellant] en anderen betreft deze besluitvorming van de raad actueel beleid waarvan niet ongemotiveerd mag worden afgeweken.

5.1. De raad heeft toegelicht dat het college naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2011 een discussiestuk heeft opgesteld met betrekking tot de reparatie van het bestemmingsplan "Middenboulevard". Deze discussie heeft geresulteerd in een raadsbesluit van 21 maart 2012 tot reparatie van het bestemmingsplan, waarbij de bevoegdheden en verplichtingen tot wijziging en uitwerking, met uitzondering van het Palacegebied, onder gelijke voorwaarden aan het college zijn overgedragen. [appellant] en anderen kunnen gezien het vorenstaande niet worden gevolgd in hun standpunt dat de raad niet weloverwogen de bevoegdheden als bedoeld in artikel 3.6 van de Wro heeft overgedragen aan het college. Voorts is van de zijde van de raad toegelicht dat het besluit van de raad van 9 oktober 2012 om het project "Middenboulevard" in de huidige vorm te staken, niet betekent dat de uitgangspunten van het bestemmingsplan "Middenboulevard" anders worden uitgevoerd. Het gehele plan zal worden gerealiseerd, maar de uitvoering ervan zal niet ineens maar fasegewijs binnen de planperiode geschieden.

6. Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat in de uitwerkingsregels in het reparatieplan die betrekking hebben op het Badhuisplein slechts enkele voorwaarden zijn opgenomen, die bovendien een zeer ruime stedenbouwkundige en functionele invulling laten aan het college. Ten onrechte is planologisch niet verankerd dat een verscheidenheid aan functies in het uitwerkingsplan zal moeten zijn verzekerd. De bebouwingsdichtheid is voorts slechts beperkt gereguleerd en aan de zeezijde zijn bouwhoogtes toegelaten tot 23 m. Uit de uitwerkingsregels blijkt bovendien niet dat de uitkomsten van het voorgeschreven windonderzoek dienen te worden betrokken in de definitieve besluitvorming omtrent uitwerking. Voorts is de vraag wanneer sprake is van onevenredige schaduwwerking niet uitgewerkt en is de voorwaarde inzake parkeren volgens [appellant] en anderen onvoldoende bepaald. Volgens [appellant] en anderen is niet aangetoond dat binnen de planperiode sprake zou kunnen zijn van een zodanig uitgewerkt stedenbouwkundig ontwerp dat op basis daarvan een uitvoerbaar uitwerkingsplan kan worden vastgesteld.

6.1. Ingevolge artikel 3.1.4 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft een bestemmingsplan voor een op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro uit te werken deel van het plan op een zodanige wijze de doelstellingen aan, dat voldoende inzicht wordt gekregen in de toekomstige ontwikkeling van het desbetreffende gebied.

Aan de gronden van het Badhuisplein is in het bestemmingsplan "Middenboulevard" de bestemming "Centrum - Uit te werken bestemming 2" toegekend.

Ingevolge artikel 15, lid 15.2 onder 15.2.2., van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", zoals gewijzigd in 5.2.7. van de regels van het reparatieplan, is het college van burgemeester en wethouders verplicht overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro de bestemming "Centrum - Uit te werken bestemming 2", voor zover het betreft de gronden gesitueerd binnen de op de plankaart aangegeven grens van "Centrum - Uit te werken bestemming 2" uit te werken naar "Centrum", met dien verstande dat:

a. de uitwerking niet gefaseerd mag plaatsvinden;

b. de aangegeven gronden bestemd zijn voor "Centrum" zoals bedoeld in artikel 3 van de regels met dien verstande dat:

c. door middel van een aanduiding "specifieke bouwaanduiding doorgang" een doorgang dient te worden aangegeven als vervolg op de functie van de Kerkstraat als verbindingsas naar de boulevard. De verbindingsas dient een gemiddelde breedte te hebben van tenminste 15 m;

d. in het gebied dient tevens een aaneengesloten verblijfsgebied te worden aangeduid met een oppervlakte van minimaal 825 m2;

e. de bouwhoogte maximaal 23 m mag bedragen, met dien verstande, dat de bouwhoogte aan de zijde van de Burgemeester Engelbertsstraat/Thorbeckestraat maximaal 14 m mag bedragen;

f. voor het bepalen van de bouwhoogte de kruin van de Burgemeester Engelbertsstraat/Thorbeckestraat als uitgangspunt dient te worden genomen als "peil";

g. een windonderzoek zal worden verricht alvorens tot definitieve uitwerking zal worden besloten;

h. geen onevenredige schaduwwerking zal plaatsvinden voor het strand;

i. de uitgangspunten van de beeldkwaliteitnotitie in acht zullen worden genomen;

j. het parkeren binnen het plangebied zal worden opgelost binnen de daarvoor geldende parkeernormering zoals opgenomen in de algemene gebruiksregels in artikel 20.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, horeca, dienstverlening, casino, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘SBA-casino’, kantoren, wellness, maatschappelijke doeleinden, woningen, aan-, uit- en bijgebouwen, erven en bijbehorende voorzieningen, parkeren, verblijfsgebied, brandgangen en ontsluitingspaden, stoepen, stoeptreden en hellingbanen.

6.2. In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de Wro brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die nog moeten worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.

Voor het antwoord op de vraag of in een concreet geval voldoende inzicht is geboden in de toekomstige ontwikkeling van een bepaald gebied, is onder meer van belang hoe het desbetreffende gebied is ingericht. Naarmate de gevestigde belangen in een bepaald gebied groter of talrijker zijn, dient uit een oogpunt van rechtszekerheid een groter inzicht in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling van dat gebied te worden geboden. Een uit te werken plan dat betrekking heeft op een verstedelijkt gebied zal in het algemeen dus aan meer stringente uitwerkingsbepalingen moeten voldoen dan een uit te werken plan dat betrekking heeft op een open nieuw in te richten buitengebied.

6.3. Ingevolge artikel 15, lid 15.2 onder 15.2.2, aanhef en onder b, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", zoals gewijzigd in 5.2.7. van de regels van het reparatieplan, zijn ter plaatse van de gronden van het Badhuisplein met de bestemming "Centrum - uit te werken 2", verschillende functies mogelijk, zoals detailhandel, horeca, dienstverlening, casino, kantoren, wellness, maatschappelijke doeleinden en woningen.

De Afdeling is van oordeel dat, hoewel de uitwerkingsregels het college van burgemeester en wethouders bij de vaststelling van het uit te werken plan enige mate van flexibiliteit bieden, voldoende inzicht wordt verkregen in de toekomstige ontwikkeling van het Badhuisplein. De aan het college van burgemeester en wethouders gegeven ruimte is niet zodanig dat voornoemde uitwerkingsregels in strijd zijn met het bepaalde in artikel 3.1.4 van het Bro. Hierbij acht de Afdeling van belang dat in de uitwerkingsregels verschillende specifieke voorwaarden zijn vermeld. Zo is hierin opgenomen dat een doorgang dient te worden aangegeven als vervolg op de functie van de Kerkstraat als verbindingsas naar de boulevard. Die verbindingsas dient een gemiddelde breedte te hebben van ten minste15 m. Verder dient een aaneengesloten verblijfsgebied te worden aangeduid met een oppervlakte van minimaal 825 m2. Voorts is de maximale bouwhoogte bepaald op 23 m, met dien verstande dat de bouwhoogte aan de zijde van de Burgemeester Engelbertsstraat/Thorbeckestraat maximaal 14 m mag bedragen. Daarnaast is in de uitwerkingsregels bepaald dat de uitgangspunten van de beeldkwaliteitnotitie in acht zullen worden genomen. Hierin is ten aanzien van het Badhuisplein onder meer vermeld dat in de verkaveling rekening moet worden gehouden met een openbaar plein met bebouwde wanden en een opening naar de zee, omschreven als een ‘pleinfunctie met een venster naar de zee’. Dit venster vormt de beëindiging van de passage vanuit de Kerkstraat. Het Badhuisplein vormt in ruimtelijke uitwerking een verlengde van de Kerkstraat. Het parkeren dient te worden omzoomd. Het plein op zichzelf moet een aantrekkelijke hoogwaardige verblijfsruimte worden met een overeenkomstige inrichting. In de plinten van het plein zijn horeca en geconcentreerde economisch-toeristische functies gewenst. Hier kan voor de nieuwe commerciële functie uitgegaan worden van een verdeling van horeca en winkels. Tevens kunnen commerciële voorzieningen worden ingevuld met pensions en hotels waarbij dit niet alleen in de plint voorkomt.

In het kader van de vraag of ter plaatse van de gronden van het Badhuisplein een verscheidenheid aan functies zal worden gerealiseerd, acht de Afdeling van belang dat in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", per functie is gespecificeerd op welke bouwlaag of bouwlagen deze is toegestaan. Zo is detailhandel uitsluitend op de eerste bouwlaag of het aansluitende maaiveld toegestaan.

Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk dat in het uitwerkingsplan zal worden voorzien in een verscheidenheid aan functies ter plaatse van het Badhuisplein.

[appellant] en anderen kunnen niet worden gevolgd in hun standpunt dat de voorwaarde inzake parkeren ter plaatse van het Badhuisplein onvoldoende is bepaald. In de uitwerkingsregels is immers uitdrukkelijk vermeld dat het parkeren binnen het plangebied zal worden opgelost binnen de daarvoor geldende parkeernormering zoals opgenomen in de algemene gebruiksregels in artikel 20, lid 20.3, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard".

De Afdeling wijst er overigens op dat de precieze uitwerking van de gronden van het Badhuisplein in een uitwerkingsplan zal worden vastgelegd waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Voor zover de uitwerkingsregels ruimte laten om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, moet worden bezien of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

7. [appellant] en anderen voeren voorts aan dat aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die is toegekend aan de gronden van het De Favaugeplein in de regels van het reparatieplan de voorwaarde is verbonden dat het initiatief daartoe moet komen uit collectief particulier opdrachtgeverschap, terwijl volgens [appellant] en anderen geen concreet zicht is op een dergelijk initiatief. Bovendien is het volgens [appellant] en anderen in strijd met de rechtszekerheid om de mogelijkheid van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid te laten afhangen van collectief particulier opdrachtgeverschap. Het is niet uitgesloten dat een initiatief wordt aangedragen dat geen redelijke afspiegeling vormt van de betrokken gebiedsbelangen. Omwonenden worden volgens [appellant] en anderen onnodig in onzekerheid gelaten en getroffen in hun vermogen, aangezien de waarde van hun onroerend goed mede wordt bepaald door de bouwmogelijkheden van het reparatieplan.

7.1. Aan de gronden rondom het De Favaugeplein zijn in het bestemmingsplan "Middenboulevard" de bestemmingen "Verkeer", "Wonen 1-2" en "Detailhandel" en gedeeltelijk de nadere aanduiding ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 3‘ toegekend.

Ingevolge artikel 23, lid 23.3, aanhef en onder a, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", zoals gewijzigd in 5.2.8.3. van de regels van het reparatieplan, is het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone - wijzigingsgebied’ de bestemming te wijzigen in de bestemming "Wonen 1-2" en "Verkeer", met dien verstande dat de procedure tot wijziging van het bestemmingsplan uitsluitend kan worden gestart op initiatief van collectief particulier opdrachtgeverschap en de financiële haalbaarheid is aangetoond hetzij door een exploitatieplan hetzij door een exploitatieovereenkomst.

7.2. De wijzigingsregels ten aanzien van het De Favaugeplein, opgenomen in artikel 23, lid 23.3, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", zoals gewijzigd in 5.2.8.3. van de regels van het reparatieplan, waaronder de regel dat de procedure uitsluitend kan worden gestart op initiatief van collectief particulier opdrachtgeverschap, komen, uitgezonderd de vervanging van het woord "gemeenteraad" door "het college van burgemeester en wethouders", inhoudelijk woordelijk overeen met die van artikel 23, lid 23.3, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard". Bij eerdervermelde uitspraak van 7 december 2011 ten aanzien van het bestemmingsplan "Middenboulevard" heeft de Afdeling met betrekking tot de in de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van het De Favaugeplein reeds geoordeeld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Er bestaat geen aanleiding hierover thans anders te oordelen. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat een stichting in het kader van collectief particulier opdrachtgeverschap namens 13 Verenigingen van Eigenaren thans onderzoek laat doen naar de kwaliteit van bestaande woningen en de mogelijkheden van sloop en nieuwbouw op het De Favaugeplein. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het reparatieplan in zoverre niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode.

Voor zover [appellant] en anderen vrezen dat een initiatief wordt aangedragen dat geen redelijke afspiegeling vormt van de betrokken gebiedsbelangen, wordt overwogen dat het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, de plicht van het college van burgemeesters onverlet laat om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Wat de eventueel nadelige invloed van het reparatieplan op de waarde van het onroerend goed van omwonenden betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het reparatieplan aan de orde zijn.

8. Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat aan de in het reparatieplan opgenomen uitwerkingsregels en wijzigingsbevoegdheden verbonden voorwaarden inzake parkeren niet kan worden voldaan. In dit verband wijzen [appellant] en anderen erop dat de gronden van het De Favaugeplein zijn gelegen binnen het kustfundament en de beschermingszone als bedoeld in titel 2.3 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het realiseren van een parkeergarage op het De Favaugeplein onder het maaiveld is niet uitvoerbaar wegens het verbod ontgravingen te verrichten binnen de beschermingszone van de primaire waterkering.

[appellant] en anderen voeren voorts onder verwijzing naar berekeningen van een architect aan dat het reparatieplan, bij maximale toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die is toegekend aan de gronden van het De Favaugeplein, ter plaatse een enorme toename van de bebouwingsdichtheid en bebouwingshoogte mogelijk maakt. In dat geval zijn alle extra parkeervoorzieningen die kunnen worden gerealiseerd op het De Favaugeplein voor die invulling benodigd, waardoor het niet mogelijk is om parkeertekorten uit andere deelgebieden te compenseren op het De Favaugeplein, terwijl hiertoe wel de noodzaak bestaat.

Voorts is het reparatieplan volgens [appellant] en anderen ten onrechte niet getoetst aan de Parkeernormennota 2012 van de gemeente Zandvoort, maar vastgesteld met inachtneming van de parkeerbalans die ten grondslag is gelegd aan het bestemmingsplan "Middenboulevard". In die parkeerbalans werd nog uitgegaan van toevoeging van relevante aantallen openbare parkeerplaatsen in de deelgebieden De Favaugeplein en Burgemeester van Fenemaplein die nodig zijn voor de opvang van de huidige parkeertekorten. In de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2011 zijn echter planregels vernietigd op basis waarvan in het plandeel Burgemeester van Fenemaplein nieuwe ondergrondse voorzieningen werden toegelaten, terwijl is komen vast te staan dat de bestaande parkeergarage op het Burgemeester van Fenemaplein niet intensiever kan worden gebruikt dan thans het geval is. Bovendien volgt uit het raadsbesluit van 9 oktober 2012 dat de raad geen enkele herontwikkeling van het De Favaugeplein wenst en dat is beslist ook het plandeel Burgemeester van Fenemaplein-dorpszijde en Burgemeester van Fenemaplein-zeezijde te stoppen.

8.1. In de regels van het reparatieplan die zien op de wijzigingsbevoegdheden en de uitwerkingsplicht is ten aanzien van parkeren verwezen naar de parkeernormering zoals opgenomen in artikel 20, lid 20.3, van de planregels, behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard".

Ingevolge artikel 20, lid 20.3, van de planregels, behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", dienen bij in het plangebied nieuw te realiseren, niet bestaande bebouwing en/of gebruiksfuncties voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd, waarbij minimaal dient te worden voldaan aan de ASVV 2004. Bestaande functies worden geacht parkeervoorzieningen te hebben overeenkomstig deze normen.

Ingevolge artikel 21, lid 21.1, aanhef en onder g, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", kan het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van afwijking van de in het plan voorgeschreven parkeernormeringen en/of het realiseren van parkeervoorzieningen op het eigen terrein (zijnde een norm van 1,85 tot 2,1 parkeerplaatsen per woning), uitsluitend indien binnen het plangebied en in de directe omgeving van het deelgebied of de locatie, waar het tekort zich voordoet, fysiek in de parkeerruimte wordt of zal worden voorzien.

Ingevolge artikel 23, lid 23.3, aanhef en onder g, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", zoals gewijzigd in 5.2.8.3. van de regels van het reparatieplan, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro de bestemming van het De Favaugeplein te wijzigen ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 3" in de bestemming "Wonen 1-2" en "Verkeer" met dien verstande dat onder nieuw maaiveld een parkeervoorziening kan worden gebouwd bestaande uit maximaal één bouwlaag met een maximale bouwhoogte van 4 m met dien verstande, dat de afstand van het parkeerdek tot de perceelsgrens van de aangrenzende woningen ten minste 2 m bedraagt en waarbij de ruimtelijke kwaliteit in acht wordt genomen.

8.2. In voormelde uitspraak van 7 december 2011 heeft de Afdeling overwogen dat in artikel 20, lid 20.3, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard" staat dat bij nieuw te realiseren bebouwing en/of gebruiksfuncties voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd en dat daarbij dient te worden voldaan aan de als bijlage 1 bij de planregels gevoegde parkeernormen. In de parkeerbalans zijn per deelgebied de ruimtelijke ontwikkeling en het aantal parkeerplaatsen in de huidige en in de toekomstige situatie in kaart gebracht, waarbij is uitgegaan van de geldende parkeernormen. In voormelde uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de parkeerbalans zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad hiervan bij het vaststellen van het plan niet heeft mogen uitgaan. De raad heeft er in redelijkheid van kunnen uitgaan dat in het plan voldoende is gewaarborgd dat de benodigde parkeerruimte gerealiseerd kan worden.

Gelet op de uitspraak van 7 december 2011 is artikel 20, lid 20.3, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", in rechte onaantastbaar geworden. Het artikel maakt geen deel uit van het reparatieplan.

Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het realiseren van een parkeergarage op het De Favaugeplein onder het maaiveld niet uitvoerbaar is wegens het verbod ontgravingen te verrichten binnen de beschermingszone van de primaire waterkering. Ingevolge artikel 23, lid 23.3, aanhef en onder g, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", zoals gewijzigd in 5.2.8.3. van de regels van het reparatieplan, kan onder nieuw maaiveld een parkeervoorziening worden gerealiseerd. Hieruit volgt, zoals de raad ter zitting heeft bevestigd, dat de desbetreffende parkeervoorziening uitsluitend bovengronds zal kunnen worden gerealiseerd.

Voorts kunnen [appellant] en anderen naar het oordeel van de Afdeling niet worden gevolgd in hun niet nader geadstrueerde stelling dat het De Favaugeplein is aangewezen om parkeerdruk van elders op te vangen. In dit verband acht de Afdeling van belang dat de raad ter zitting onweersproken heeft uiteengezet dat uitsluitend op zeer drukke dagen sprake is van een parkeertekort. Op dergelijke piekdagen wordt volgens de raad gebruik gemaakt van een zogenoemd parkeerverwijssysteem. Voorts volgt uit artikel 20, lid 20.3, van de planregels, behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", dat uitgangspunt bij nieuw te realiseren bebouwing en/of gebruiksfuncties is dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein. Onder voorwaarden kan het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 21, lid 21.1, aanhef en onder g, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard", ontheffing verlenen van afwijking van de in het plan voorgeschreven parkeernormeringen en/of het realiseren van parkeervoorzieningen op het eigen terrein, echter uitsluitend indien binnen het plangebied en in de directe omgeving van het deelgebied of de locatie, waar het tekort zich voordoet, fysiek in de parkeerruimte wordt of zal worden voorzien. Hieruit volgt evenmin dat het De Favaugeplein structureel is aangewezen om parkeerdruk van elders te compenseren.

Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ten aanzien van de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die is toegekend aan de gronden van het De Favaugeplein, doet aan het voorgaande niet af, nu zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de parkeervoorziening op het De Favaugeplein noodzakelijk is om structureel parkeerdruk van elders weg te nemen.

Voorts heeft de raad toegelicht dat de op 9 oktober 2012 vastgestelde Parkeernormennota als toetsingskader kan dienen om te bepalen of gebruik kan worden gemaakt van de ontheffingsmogelijkheid als opgenomen in artikel 21, lid 21.1, aanhef en onder g, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Middenboulevard". Deze Parkeernormennota biedt overigens evenmin aanknopingspunten voor de conclusie dat parkeertekorten elders moeten worden opgevangen ter plaatse van de parkeervoorziening op het

De Favaugeplein.

9. Ten slotte voeren [appellant] en anderen aan dat de raad het reparatieplan ten onrechte niet heeft getoetst aan de in 2010 vastgestelde structuurvisie "Zandvoort Parel aan Zee+", waarin het beleid is vastgelegd dat is gericht op het behoud van het bestaande voorzieningenniveau. Bovendien heeft de raad volgens hen ten onrechte niet onderzocht wat de mogelijke consequenties zijn van het toelaten van nieuwe horeca- en winkelvoorzieningen binnen het plangebied voor de bestaande voorzieningen in Zandvoort en ontbreekt een actueel distributieplanologisch onderzoek.

9.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat met het plan is beoogd Zandvoort een badplaats te laten worden met wervende toeristische voorzieningen en een kwantitatieve en kwalitatieve uitbreiding van het woningaanbod, waardoor ook het centrum van Zandvoort wordt versterkt. De polen Badhuisplein en Palaceplein zijn naast wonen bestemd voor de vestiging van toeristische functies. De raad heeft toegelicht dat dit niet alleen horeca- en winkelvoorzieningen betreffen. Er kunnen tevens hoogwaardige bedrijven worden gevestigd die thans niet in Zandvoort aanwezig zijn. Naast winkels en horeca zijn dit ook hotels en wellness voorzieningen. Deze ontwikkeling past volgens de raad binnen de kaders van de structuurvisie "Zandvoort Parel aan Zee+".

9.2. Ter zitting is van de zijde van de raad toegelicht dat de structuurvisie is opgesteld na vaststelling van het bestemmingsplan "Middenboulevard". In de structuurvisie is uiteengezet dat dit plan als uitgangspunt is genomen bij het vaststellen van de structuurvisie. In het thans aan de orde zijnde reparatieplan is geen verandering gebracht in de uitgangspunten van het bestemmingsplan "Middenboulevard", zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten onrechte niet aan de structuurvisie is getoetst.

Voor zover [appellant] en anderen zich op het standpunt stellen dat geen behoefte bestaat aan woningbouw en een toename van detailhandel, wordt overwogen dat [appellant] anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze behoefte ontbreekt. De Afdeling acht in dit verband van belang dat de raad hieromtrent ter zitting bovendien nog heeft toegelicht dat met het plan wordt voorzien in een regionale behoefte aan woningbouw en dat eveneens behoefte bestaat aan detailhandel in het plangebied, mede gelet op de verplaatsing van winkels uit de Van Fenemaflat. Daar komt bij dat de detailhandel en woningen die in het plangebied zullen worden gerealiseerd van een andere kwaliteit zullen zijn dan thans reeds aanwezig. Voorts heeft de raad erop gewezen dat het bouwprogramma bij de definitieve uitwerking van de plannen mede zal worden afgestemd op de op dat moment actuele (economische) situatie.

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Melenhorst
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2013

490.