Uitspraak 201303213/1/R6


Volledige tekst

201303213/1/R6.
Datum uitspraak: 4 september 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D], allen wonend te Rotterdam,

en

de raad van de gemeente Rotterdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Westen" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2013, waar [appellanten], bij monde van [appellant B], bijgestaan door mr. R. Wijling, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de stichting Woonstad Rotterdam, vertegenwoordigd door ir. A.J. Moret, werkzaam bij Woonstad Rotterdam.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de herstructurering van de wijk Oude Westen en het versterken van de woonfunctie in de wijk. Het plan is overwegend conserverend van aard.

Ontvankelijkheid

3. De raad betoogt dat [appellant B] geen procesbelang meer heeft, omdat hij thans niet meer in het plangebied woont.

3.1. [appellant B] woonde gedurende de beroepstermijn aan de Sint-Mariastraat. Ter zitting heeft [appellant B] toegelicht dat hij in mei 2013 is gesommeerd te verhuizen vanwege de in het onderhavige plan voorziene herstructurering van de wijk Oude Westen. Gelet op het voorgaande heeft [appellant B] naar het oordeel van de Afdeling belang bij de beoordeling van het beroep.

4. De voormalige woning van [appellant B] en de woning van [appellant D] bevinden zich op een afstand van respectievelijk 235 m en 510 m van het in beroep bestreden plandeel met de bestemming "Woongebied - 2" aan de Bajonetstraat en het bestreden plandeel met de aanduiding "parkeergarage" aan de Bajonetstraat. De woningen van [appellant A], [appellant C] en [appellant D] bevinden zich op een afstand van 185 m tot 260 m van het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de Sint-Mariastraat. De woningen van [appellant A] en [appellant C] en de voormalige woning van [appellant B] bevinden zich op een afstand van 185 m tot 340 m van de Drievriendenstraat en op een grotere afstand van de Drievriendendwarsstraat. Vanuit hun woningen hebben zij geen zicht op de genoemde delen van het plangebied en percelen. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, zijn de genoemde afstanden naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij de bestreden plandelen en percelen betrokken belang aan te kunnen nemen.

Voorts hebben [appellanten] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit in zoverre wordt geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor onvoldoende.

De conclusie is dat [appellant B] en [appellant D] geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij het plandeel met de bestemming "Woongebied - 2" aan de Bajonetstraat en het plandeel met de aanduiding "parkeergarage" aan de Bajonetstraat. Voorts zijn [appellant A], [appellant C] en [appellant D] geen belanghebbenden bij het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de Sint-Mariastraat en zijn [appellant A], [appellant B] en [appellant C] geen belanghebbenden bij het niet toekennen van de bestemmingen "Waarde - Cultuurhistorie - 1" en "Waarde - Cultuurhistorie - 2" aan de panden aan de Drievriendenstraat en Drievriendendwarsstraat. Dit betekent dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kunnen instellen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Toepassing Crisis- en herstelwet

5. [appellanten] betogen dat de raad ten onrechte de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) op het plan van toepassing heeft verklaard. Volgens hen komt het plan niet voor in bijlage II bij de Chw. Voorts is geen sprake van een ruimtelijk of infrastructureel project als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Chw, nu het plan niet onder de in onderdelen 1, 2 en 3, eerste lid, van bijlage I bij de Chw beschreven ontwikkelingen valt.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de Chw op het plan van toepassing is, nu het plan de ontwikkeling van meer dan 11 woningen mogelijk maakt en voorziet in de herstructurering van de wijk Oude Westen.

5.2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van deze wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Ingevolge onderdeel 3.1 van bijlage 1 behorende bij de Chw wordt onder ruimtelijke en infrastructurele projecten verstaan ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.

5.3. Het voorliggende plan voorziet in de herstructurering van de wijk Oude Westen, onder meer door de sloop en nieuwbouw van woningen in de Sint-Mariastraat, Bajonetstraat, Drievriendenstraat en de Gaffelstraat. Voorts voorziet het plan in een versterking van de woon- en kantoorfunctie in het plangebied. Nu het de herstructurering van een woon- en werkgebied betreft, is afdeling 2 van de Chw van toepassing.

Participatie

6. [appellanten] betogen dat er voorafgaand aan de vaststelling van het plan onvoldoende mogelijkheden tot overleg en participatie zijn geboden.

6.1. De Afdeling stelt voorop dat de bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is verlopen. Het bieden van mogelijkheden voor overleg en participatie maakt geen deel uit van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Wat er verder ook zij van de stelling van [appellanten] dat de raad onvoldoende mogelijkheden voor overleg en participatie heeft geboden, dit heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Bajonetstraat

7. [appellant A] en [appellant C] kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Woongebied - 2" voor de woningen aan de oostzijde van de Bajonetstraat. Volgens hen is in zoverre geen sprake van een conserverend plan, omdat binnen de bestemming "Woongebied - 2" het aantal woningen zal worden verminderd en het plan voorziet in een parkeergarage. De nieuwe bestemming "Woongebied - 2" zal leiden tot een groot verlies aan sociale huurwoningen in de Bajonetstraat, omdat de bestemmingswijziging een verlies aan meergezinswoningen tot gevolg zal hebben, aldus [appellant A] en [appellant C]. Daarnaast wijzen zij op de verkoopplannen van woningcorporatie Woonstad Rotterdam, waardoor eveneens sociale huurwoningen verloren gaan. Voorts is het plan volgens [appellant A] en [appellant C] in strijd met het gemeentelijke beleid om nieuwe woningbouw spaarzaam toe te staan. Verder voeren [appellant A] en [appellant C] aan dat de gevels van de panden aan de Bajonetstraat cultuurhistorische waarde hebben, zodat aan de panden de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 1" of "Waarde - cultuurhistorie - 2" had moeten worden toegekend.

7.1. De raad stelt dat het plan overwegend conserverend van aard is, nu in het plan geen fundamentele of grote wijzigingen worden voorgestaan ten opzichte van het vorige plan. Verder stelt de raad dat de vermindering van het aantal sociale huurwoningen in het plangebied het gevolg is van een maatschappelijke en politieke keuze in de gemeente Rotterdam, welke keuze is neergelegd in de Stadsvisie Rotterdam "Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030" uit 2007 (hierna: Stadsvisie) en de Wijkvisie "Binden en Verleiden" uit 2009 (hierna: Wijkvisie). Er wordt gestreefd naar woningdifferentiatie met verbeterde en grotere woningen, omdat de woonwensen zijn gewijzigd en er wordt gestreefd naar verbetering van de economische omstandigheden in de wijk Oude Westen. Tot slot betoogt de raad dat ervoor is gekozen om de bestemmingen "Waarde - Cultuurhistorie - 1" en "Waarde - Cultuurhistorie - 2" niet aan de panden aan de oostzijde van de Bajonetstraat toe te kennen, omdat het plan renovatie, sloop en nieuwbouw van deze panden mogelijk maakt.

7.2. Ingevolge artikel 38, lid 38.2.2, onder a, van de planregels bedraagt het aantal woningen binnen de bestemming "Woongebied - 2" minder dan 70.

Ingevolge artikel 42, lid 42.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Cultuurhistorie - 1" aangewezen gronden behalve voor de daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor bescherming van de in voorbereiding zijnde beschermde stadsgezichten "Waterproject" en "Mathenesserlaan - Heemraadssingel".

Ingevolge artikel 43, lid 43.1, van de planregels zijn de voor "Waarde - Cultuurhistorie - 2" aangewezen gronden behalve voor de daar voorkomende bestemming mede bestemd voor het behoud van de aan het gebied eigen zijnde cultuurhistorische waarden.

7.3. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van 8 september 2010, in zaak nr. 200905802/1/R3, dat uit het begrip conserverend bestemmingsplan niet volgt dat alle bestemmingen gelijk moeten blijven aan de bestemmingen in het voorgaande plan en dat het plan geen enkele ruimte voor nieuwe ontwikkelingen mag bieden.

Het woningblok aan de oostzijde van de Bajonetstraat omvat thans 90 meergezinswoningen. Op grond van artikel 38, lid 38.2.2, onder a, van de planregels wordt het aantal woningen teruggebracht naar minder dan 70, onder meer door het samenvoegen van woningen en gedeeltelijke sloop en nieuwbouw. Blijkens de plantoelichting en het verweerschrift heeft deze verdunning tot gevolg dat er betere en grotere woningen worden gerealiseerd in de Bajonetstraat. In de Stadsvisie en Wijkvisie wordt ingezet op "gentrification" van Oude Westen, zodat de wijk zich tot een rustig-stedelijk woonmilieu zal ontwikkelen. Deze nagestreefde "gentrification" zal blijkens de Stadsvisie en Wijkvisie onder meer worden ondersteund door het verbeteren van de buitenruimte en de bestaande woningen, alsmede door het verkopen van huurwoningen. In hetgeen [appellant A] en [appellant C] hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen dan wel dat de voorgestane verdunning onaanvaardbare gevolgen heeft voor de hoeveelheid sociale huurwoningen. Daarbij merkt de Afdeling nog op dat de verkoopplannen van Woonstad Rotterdam, wat daar verder ook van zij, niet aan de orde kunnen komen in deze procedure, die het bestemmingsplan als onderwerp heeft.

[appellant A] en [appellant C] hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat de raad met de vaststelling van het plan heeft gehandeld in strijd met het gemeentelijke beleid om nieuwe woningbouw spaarzaam toe te staan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de mogelijke woningbouw binnen de bestemming "Woongebied - 2" zal worden gerealiseerd op gronden waar reeds woningen staan.

Vast staat dat de woningen aan de oostzijde van de Bajonetstraat niet zijn gelegen in het beschermde stadsgezicht "Waterproject" of in het in voorbereiding zijnde beschermde stadsgezicht "Mathenesserlaan - Heemraadssingel". Op grond van artikel 42, lid 42.1, van de planregels komen de woningen aan de oostzijde van de Bajonetstraat reeds hierom niet in aanmerking voor de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 1". De raad heeft ervoor gekozen om aan het westelijke woningblok aan de Bajonetstraat de "Waarde - Cultuurhistorie - 2" toe te kennen. In het masterplan "Oude Westen" van juni 2011 (hierna: masterplan) wordt de toekomstvisie van het gemeentebestuur op de wijk Oude Westen uiteengezet. Daarin staat dat het behoud van de gevels aan de westelijke zijde van de Bajonetstraat essentieel is voor de kracht van het gebied. Het behoud van de gevels van de woningen aan de oostelijke zijde van de Bajonetstraat wordt aanbevolen. In de zienswijzenrapportage heeft de raad hieruit geconcludeerd dat het behoud van de bebouwing aan de oostelijke zijde van de Bajonetstraat niet essentieel is. In hetgeen [appellant A] en [appellant C] hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. De raad heeft derhalve in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 2" aan de woningen aan de oostelijke zijde van de Bajonetstraat.

Het betoog faalt.

Parkeergarage Bajonetstraat

8. [appellant A] en [appellant C] kunnen zich voorts niet verenigen met de voorziene parkeergarage aan de Bajonetstraat. Zij betogen dat de parkeergarage in strijd is met de wens van de gemeente om de bestaande parkeercapaciteit zo efficiënt mogelijk te benutten. De voorziene parkeergarage kan verder niet worden gerealiseerd, omdat de luchtkwaliteit ter plaatse onaanvaardbaar slecht is. Daarbij wijzen zij op de gegevens van metingen aan de ’s-Gravendijkwal en het Adrianaplein gepubliceerd door Milieudefensie. Ook vrezen [appellant A] en [appellant C] dat de voorziene parkeergarage zal leiden tot overschrijding van de geluidnormen.

8.1. De raad betoogt dat de herstructurering van de buitenruimte tot gevolg heeft dat in de buitenruimte parkeerplaatsen verdwijnen. Volgens de raad is de voorziene parkeergarage mede bedoeld om het verdwijnen van deze parkeerplaatsen op te vangen. Verder stelt de raad dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL) opgenomen project Rotterdam Centrum/Kop van Zuid, zodat er geen afzonderlijke toetsing van de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden. Daarbij betwist de raad dat de meetmethode van Milieudefensie voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Tot slot stelt de raad dat een akoestisch onderzoek is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de toepasselijke geluidnormen niet zullen worden overschreden.

8.2. In de plantoelichting staat dat de gewenste kwaliteitsslag voor de buitenruimte tot gevolg heeft dat ongeveer 700 parkeerplaatsen verdwijnen. Uitgaande van een lichte groei in het autobezit, betekent dit volgens de raad dat de parkeeropgave 800 parkeerplaatsen omvat, waarvan 300 parkeerplaatsen kunnen worden opgevangen in de huidige vrije capaciteit in de bestaande parkeergarages. De resterende parkeervraag zal blijkens de plantoelichting deels kunnen worden opgevangen door het realiseren van parkeergelegenheid op eigen terrein bij nieuwbouwprojecten en deels moeten worden opgevangen door de voorziene parkeergarage aan de Bajonetstraat. Gelet op deze parkeerbehoefte wordt in hetgeen [appellant A] en [appellant C] hebben aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in de parkeergarage aan de Bajonetstraat heeft kunnen voorzien.

Over het betoog van [appellant A] en [appellant C] dat de voorziene parkeergarage vanwege de luchtverontreiniging ter plaatse en de geldende geluidsnormen niet kan worden gerealiseerd, wordt als volgt geoordeeld. In paragraaf 6.5 van de plantoelichting is ingegaan op de luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het in het NSL opgenomen project Rotterdam Centrum/Kop van Zuid, zodat ingevolge artikel 5.16, derde lid, van de Wet milieubeheer geen afzonderlijke beoordeling van de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het luchtkwaliteitsaspect niet aan de vaststelling van het plan in de weg kon staan. Overigens staat in de zienswijzerapportage dat de voorziene parkeergarage alleen is bedoeld voor omwonenden en ondernemers in de directe omgeving en niet voor bezoekers, terwijl de voorgenomen ontwikkelingen niet leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen.

In paragraaf 6.4 van de plantoelichting staat dat uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat in de Bajonetstraat de toepasselijke geluidnormen niet zullen worden overschreden. [appellant A] en [appellant C] hebben deze berekeningen niet gemotiveerd bestreden. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijke geluidhinder niet aan de vaststelling van het plan in zoverre in de weg behoefde te staan.

Het betoog faalt.

9. [appellant A] en [appellant C] stellen dat de raad ten onrechte geen exploitatieplan heeft vastgesteld voor de voorziene parkeergarage aan de Bajonetstraat, nu Woonstad Rotterdam en het college van burgemeester en wethouders het niet eens zijn over de toereikendheid van de verstrekte ISV-3-subsidie voor de Bajonetstraat en de voorziene parkeergarage. [appellant A] en [appellant C] menen dat de verleende subsidie onvoldoende is om te voorzien in het kostenverhaal en dat derhalve een exploitatieplan had moeten worden opgesteld. Voorts menen zij dat er sprake is van staatssteun, omdat het plan niet binnen de planperiode kan worden gerealiseerd zonder de subsidie van de gemeente.

9.1. De raad betoogt dat de verstrekte ISV-3-subsidie niet is bedoeld voor de parkeergarage voor zover deze voorziet in parkeergelegenheid voor 30 nieuw te bouwen woningen in de Bajonetstraat, maar dat de subsidie is bedoeld voor zestig extra parkeerplaatsen, zodat deze parkeerplaatsen uit het straatbeeld kunnen verdwijnen. De raad stelt verder dat de verleende subsidie niet als staatssteun is aan te merken, nu hierover afspraken zijn gemaakt met Woonstad Rotterdam. Verder betoogt de raad dat de voorziene parkeergarage, al dan niet in aangepaste vorm, ook kan worden gerealiseerd indien de verstrekte subsidie zal worden teruggevorderd.

9.2. Ingevolge artikel 6.12, tweede lid, van de Wro kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen het besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.

Ingevolge het vierde lid wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, van de Wro, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

9.3. Het beroep van [appellant A] en [appellant C] is onder meer gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zouden [appellant A] en [appellant C] niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat zij geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vierde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Niet is gebleken dat zij eigenaar zijn van gronden in dat gebied en ook anderszins is niet gebleken van belangen van [appellant A] en [appellant C] die rechtstreeks betrokken zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan. Gelet hierop kunnen [appellant A] en [appellant C] niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van de desbetreffende delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep, voor zover gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro, is niet-ontvankelijk.

9.4. Wat betreft het betoog van [appellant A] en [appellant C] dat mogelijk sprake is van ongeoorloofde staatssteun, overweegt de Afdeling dat dit in de onderhavige procedure slechts indirect aan de orde kan komen, en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel is voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan. Staatssteun houdt immers geen verband met de ruimtelijke effecten van het plan.

Een dergelijk betoog kan derhalve slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode, die in beginsel tien jaar bedraagt. Hieraan is niet reeds voldaan, indien [appellant A] en [appellant C] aannemelijk maken dat de staatssteun die plaats heeft of heeft gehad kan worden teruggevorderd. Daarnaast dienen zij aannemelijk te maken dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat als gevolg daarvan het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun kan worden verleend.

In dit kader is van belang dat in dit geval voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan de verleende subsidie niet van doorslaggevende betekenis is. De enkele omstandigheid dat de subsidie in verband met een mogelijke terugvordering van staatssteun geheel of gedeeltelijk zou wegvallen, brengt nog niet met zich dat het niet mogelijk zal zijn om tot de realisering van het plan en de voorziene parkeergarage te komen. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat Woonstad Rotterdam of een andere marktpartij, al dan niet in, respectievelijk op een - overigens binnen het plan passende - aangepaste vorm en/of wijze de realisering van de desbetreffende ontwikkeling of ontwikkelingen (verder) kan uitvoeren. [appellant A] en [appellant C] hebben niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke omstandigheden zich in dit geval niet kunnen voordoen.

[appellant A] en [appellant C] hebben niet aannemelijk gemaakt het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.

Het betoog faalt.

Sint-Mariastraat

10. [appellant B] richt zich tegen de bestemming "Wonen" voor de woningen aan de Mariastraat. Hij betoogt dat de toegekende bestemming leidt tot een onaanvaardbaar verlies van sociale huurwoningen en wil dat de bestemming "Meergezinshuizen" uit het vorige plan opnieuw wordt toegekend aan de woningen. Voorts stelt [appellant B] dat in het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte is gesteld dat de woningen grondig worden gerenoveerd.

10.1. De raad stelt dat voor de bestemming "Wonen" is gekozen, omdat die bestemming flexibiliteit biedt bij het invullen van de bestemming waardoor kan worden voldaan aan verschillende woonwensen.

10.2. [appellant B] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Wonen" aan de panden in de Sint-Mariastraat leidt tot een verlies aan sociale huurwoningen, nu uit de regels noch uit de planverbeelding blijkt dat de toegekende bestemming een afname van het aantal woningen tot gevolg heeft, dan wel dat het plan eraan in de weg staat dat meerdere huishoudens gebruik maken van een woning.

Voor zover [appellant B] heeft betoogd dat in de plantoelichting ten onrechte is gesteld dat de woningen grondig worden gerenoveerd, overweegt de Afdeling dat uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro volgt dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het plan, zodat daaraan geen juridisch bindende betekenis toekomt. Dit betoog kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

Drievriendenstraat en Drievriendendwarsstraat

11. [appellant D] betoogt dat aan de panden aan de Drievriendenstraat en Drievriendendwarsstraat ten onrechte niet de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 1" of "Waarde - Cultuurhistorie - 2" is toegekend. Volgens hem hebben de panden in deze straten cultuurhistorische waarde, hetgeen ook wordt onderschreven door de Commissie Welstand en Monumenten en de raad.

11.1. De raad stelt dat ten tijde van het bestreden besluit een procedure was gestart om de panden aan de Drievriendendwarsstraat aan te wijzen als gemeentelijke monumenten. De besluitvorming was toentertijd nog niet afgerond. De raad heeft ervoor gekozen om niet hieraan voorafgaand of als alternatief de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 1" of "Waarde - Cultuurhistorie - 2" aan de panden in de Drievriendenstraat of Drievriendendwarsstraat toe te kennen. Aangezien monumenten niet als zodanig in het bestemmingsplan worden opgenomen, vormt de vaststelling van dit plan dan ook geen belemmering voor een aanwijzing van de panden als gemeentelijk monument, aldus de raad.

11.2. Vast staat dat de woningen aan de Drievriendenstraat en Drievriendendwarsstraat 3 tot en met 14 niet zijn gelegen in het beschermde stadsgezicht "Waterproject" of in het in voorbereiding zijnde beschermde stadsgezicht "Mathenesserlaan - Heemraadssingel", waardoor de woningen op grond van artikel 42, lid 42.1, van de planregels niet in aanmerking komen voor de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 1".

Blijkens de zienswijzenrapportage is voor de panden aan de Drievriendendwarsstraat 3 tot en met 14 een procedure gestart om deze woningen aan te wijzen als gemeentelijke monumenten. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was de besluitvorming hierover nog niet afgerond. Ter zitting is gebleken dat de panden aan de Drievriendendwarsstraat geen monumentenstatus zullen krijgen en worden gerenoveerd. Voorts is aan een deel van de panden aan de Drievriendenstraat in het plan de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 2" toegekend. In hetgeen [appellant D] heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie - 2" voor de andere panden aan de Drievriendenstraat en de panden aan de Drievriendendwarsstraat.

Het betoog faalt.

Zienswijzen

12. [appellanten] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellanten] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie en proceskosten

13. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond. Gelet daarop dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover ingesteld namens [appellant B] en [appellant D] en gericht tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied - 2" aan de Bajonetstraat en het plandeel met de aanduiding "parkeergarage" aan de Bajonetstraat,

voor zover ingesteld namens [appellant A], [appellant C] en [appellant D] en gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de Sint-Mariastraat, voor zover ingesteld namens [appellant A], [appellant B] en [appellant C] en gericht tegen het niet toekennen van de bestemmingen "Waarde - Cultuurhistorie - 1" en "Waarde - Cultuurhistorie - 2" voor de panden aan de Drievriendenstraat en Drievriendendwarsstraat, alsmede voor zover ingesteld namens [appellant A] en [appellant C] en gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan;

II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond;

III. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013

472-767.