Uitspraak 201211646/1/R3


Volledige tekst

201211646/1/R3.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Geffen, gemeente Maasdonk,
appellant,

en

de raad van de gemeente Maasdonk,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrumplan Zuid Geffen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Lietaert Peerbolte, en de raad, vertegenwoordigd door P.H.F.M. van Dongen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. [appellant], die woont aan de [locatie] te Geffen, kan zich niet verenigen met de plandelen die betrekking hebben op het gebied, genaamd Klavertje Vier, dat ligt tussen de Veldstraat, de Lambertusstraat en de Le Sage ten Broekstraat. Hij stelt dat de plandelen met de bestemming "Wonen" ten onrechte woningen mogelijk maken die een grotere goot- en bouwhoogte hebben dan de bestaande bebouwing aan de Veldstraat en de Le Sage ten Broekstraat. Hierdoor en door de massaliteit van de in het plan voorziene woonbebouwing sluit deze niet aan op de stedenbouwkundige structuur met vrijstaande woningen in de aanliggende straten.

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene bebouwing waarop het beroep ziet, stedenbouwkundig aansluit op de bestaande bebouwing in de omliggende straten en voldoet aan de stedenbouwkundige visie waarin is gekozen voor intensievere bebouwing.

2.2. In de verbeelding zijn aan de door [appellant] bedoelde woningen maximale goothoogten variërend van 3 tot 5 m en bouwhoogten van maximaal 7 tot 9 m toegekend. Vast staat dat de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied gemiddeld een goot- en bouwhoogte hebben van onderscheidenlijk 4,5 en 8 m. Nu aan de woningen binnen genoemde plandelen maximale goot- en bouwhoogten zijn toegekend die slechts in beperkte mate en slechts voor bepaalde woningen hoger zijn dan deze gemiddelde goot- en bouwhoogten van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestreden goot- en bouwhoogten aanvaardbaar zijn. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plangebied ligt in een stedelijke omgeving, dicht bij de centrumvoorzieningen van Geffen. Gelet hierop en in aanmerking genomen de gevelbreedte van de in het plan voorziene hoofdbebouwing en de afstand tot bestaande bebouwing, is het standpunt van de raad dat de voorziene bebouwing ook wat betreft het bouwvolume aanvaardbaar is, niet onredelijk. Het betoog faalt.

3. [appellant] stelt dat in de aan- en bijgebouwen van de woningen ten onrechte woonfuncties zijn toegestaan, omdat deze tot op de erfgrens mogen worden gebouwd. Hij stelt dat dit leidt tot een inbreuk op zijn privacy en tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de aan- en bijgebouwen uit een stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar zijn. Gelet op de maatvoering en situering zijn deze volgens de raad ondergeschikt aan de hoofdbebouwing. Voorts komt het binnen de kern van Geffen ook op andere plaatsen voor dat aan- en bijgebouwen tot op de erfgrens worden gebouwd.

3.2. Het plandeel dat grenst aan het perceel van [appellant], ligt op een afstand van ongeveer 10 m van het bouwvlak van de woning van [appellant]. Ingevolge het plan mogen aan-, uit- en bijgebouwen tot op de perceelsgrens worden gebouwd en mogen aan- en uitbouwen voor bewoning worden gebruikt. Derhalve valt niet uit te sluiten dat het plan ertoe kan leiden dat de privacy van [appellant] wordt aangetast. Gelet op de afstand tussen de woning en het plandeel dat grenst aan het perceel van [appellant], en de ligging van de woningen in stedelijk gebied, heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] ingevolge het plan niet ernstig wordt aangetast. Het betoog faalt.

4. [appellant] kan zich verder niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Verkeer" dat ziet op het binnenterrein van de woningen die zijn voorzien in het gebied Klavertje Vier. Hij heeft er bezwaar tegen dat dit binnenterrein openbaar wordt, omdat hierdoor op het terrein volgens hem onveilige situaties zullen ontstaan. In dit verband wijst hij erop dat het binnenterrein vrijwel geheel verscholen ligt achter de voorziene woningen en dat niet zeker is dat deze woningen worden gebouwd op een wijze dat deze aan de eisen die voor het politiekeurmerk "Veilig wonen" worden gesteld, zullen voldoen.

4.1. De raad stelt dat het parkeerterrein zodanig zal worden vormgegeven dat geen overlast van ongewenste personen zal ontstaan.

4.2. [appellant] beoogt met zijn beroep te voorkomen dat het binnenterrein met de bestemming "Verkeer", dat tevens dienst doet als parkeerterrein, openbaar toegankelijk wordt voor het verkeer. Het openstellen van een weg, waaronder het binnenterrein, voor het openbaar verkeer dan wel het onttrekken van een weg aan het openbaar verkeer wordt geregeld in de Wegenwet en niet in een bestemmingsplan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het geval het terrein openbaar toegankelijk is, de raad het plandeel met de bestemming "Verkeer" vanwege mogelijke overlast niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft mogen achten. Het betoog faalt.

5. Over het betoog van [appellant] dat zijn woning ten gevolge van het plan in waarde zal dalen, overweegt de Afdeling dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze eventuele schade zodanig is dat de raad hieraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Het betoog faalt.

6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013

177-653.