Uitspraak ​201303863/2/V6


Volledige tekst

​201303863/2/V6.
Datum uitspraak: 30 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder anderen:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 21 maart 2013 in zaak nr. 12/2122 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2010 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd van € 224.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.

Bij besluit van 3 mei 2012 heeft de minister het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 maart 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 11 augustus 2010 herroepen, de boete vastgesteld op € 201.600,00 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Tegen deze uitspraak heeft onder anderen [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Voorts heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juli 2013, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. M.H. Adema, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Met het verzoek beoogt [verzoekster] te voorkomen dat de minister de bij het besluit van 11 augustus 2010 aan haar opgelegde boete invordert voordat de Afdeling op het door haar ingestelde hoger beroep heeft beslist. Hiertoe voert [verzoekster] aan dat zij deze boete en daarbij opgeteld de aan haar opgelegde boete aan de orde in het door haar ingediende verzoek om voorlopige voorziening in zaak nr. 201303925/2/V6 niet kan betalen, ook niet in twaalf maandelijkse termijnen. Volgens [verzoekster] zal invordering een onmiddellijke en onevenredige financiële lastenverzwaring voor haar tot gevolg hebben, waardoor de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zal komen. [verzoekster] heeft ter staving hiervan jaarrekeningen van [verzoekster] en [bedrijf] over het boekjaar 2011 en twee conceptjaarrekeningen van voornoemde ondernemingen over het boekjaar 2012 overgelegd, alsmede een verklaring van haar boekhouder.

2. [verzoekster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat invordering van de boete voor haar tot een financiële noodsituatie zal leiden. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat een nadere en hierop toegespitste verklaring en toelichting van de accountant van [verzoekster] bij de jaarrekeningen 2011 ontbreken en de conceptjaarrekeningen 2012 geen definitieve cijfers bevatten. Ook anderszins heeft [verzoekster] de voorzitter er niet van overtuigd dat een zodanige noodsituatie zal ontstaan. Dat, zoals de boekhouder van [verzoekster] heeft verklaard, invordering tot ernstige liquiditeitsproblemen zal kunnen leiden en daardoor een faillissementsdreiging kan ontstaan, acht de voorzitter, nu dit niet is geconcretiseerd, onvoldoende. Derhalve is het spoedeisend belang van het verzoek niet aangetoond.

3. Het verzoek moet worden afgewezen.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. De Heer
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2013

636.