Uitspraak ​201203892/1/A4


Volledige tekst

​201203892/1/A4.
Datum uitspraak: 24 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Zevenhoven, gemeente Nieuwkoop,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2012 heeft het college geweigerd aan [appellant] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor een schapen- en rundveehouderij op het perceel [locatie] te Zevenhoven.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2013, waar het college, vertegenwoordigd door E.L.M. van Oostrum en W.A.M. Rademaker, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst West-Holland, is verschenen.

Overwegingen

1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht van de Invoeringswet Wabo volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.

2. Het college heeft de gevraagde vergunning geweigerd op grond van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de aanvraag onder meer voorziet in uitbreiding van de inrichting door de bouw van een nieuwe schapenstal en het aanleggen van een mestzak. Beide zijn volgens het college in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Liemeer' (hierna: het bestemmingsplan).

3. Ingevolge artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer kan de vergunning, in afwijking van het eerste lid, tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.

4. [appellant] betoogt dat het college de vergunning ten onrechte op grond van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer heeft geweigerd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 augustus 2012 in zaak nr. 11/6696, voert hij aan dat de nieuwe schapenstal niet in strijd is met het bestemmingsplan. Wat de mestzak betreft, voert [appellant] aan dat deze ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen onderdeel meer uitmaakte van de aanvraag en bovendien evenmin in strijd is met het bestemmingsplan.

4.1. In de uitspraak van 15 augustus 2012, waarin de weigering van een door [appellant] voor de nieuwe schapenstal gevraagde bouwvergunning aan de orde was, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage overwogen dat de bouw van deze stal niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de gevraagde bouwvergunning uiterlijk op 6 juli 2009 van rechtswege is verleend. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat de uitspraak in rechte onaantastbaar is geworden en van de juistheid daarvan moet worden uitgaan. Nu ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor de nieuwe schapenstal van rechtswege een bouwvergunning was verleend, heeft het college zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze stal in strijd is met het bestemmingsplan.

Wat de mestzak betreft, overweegt de Afdeling als volgt. In het midden kan blijven of de mestzak ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog onderdeel uitmaakte van de aanvraag en of zich in zoverre strijd met het bestemmingsplan voordeed, nu deze mogelijke strijd in ieder geval niet een volledige weigering van de gevraagde revisievergunning rechtvaardigde. Mogelijke strijd van de mestzak met het bestemmingsplan had voor het college hoogstens aanleiding kunnen zijn om de vergunning te weigeren, voor zover het de mestzak zelf betrof.

4.2. Gelet op het voorgaande heeft het college de gevraagde revisievergunning ten onrechte op grond van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer geweigerd.

De beroepsgrond slaagt.

5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Hetgeen [appellant] voor het overige in beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop van 12 maart 2012;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.

w.g. Helder w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013

462-720.