Uitspraak ​201211914/1/A1


Volledige tekst

​201211914/1/A1.
Datum uitspraak: 17 juli 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Zaanstad,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 19 november 2012 in zaak nr. 12/2969 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2012 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor het uitbreiden van een berging door middel van een dakverhoging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 19 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Essakkili, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.P. Kamp, advocaat te Amsterdam en M. den Hartog BSc zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in het uitbreiden van de reeds op het perceel bestaande werkplaats naar een nokhoogte van 5,70 m. Het bouwplan is in strijd met artikel 12 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijvenpark Westzanerpolder" omdat de maximaal toegestane hoogte van 3,00 m wordt overschreden. Het college heeft geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit bouwen nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en het niet bereid is vergunning te verlenen voor de activiteit gebruiken in afwijking van het bestemmingsplan.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij hem niet het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat het college omgevingsvergunning voor het bouwplan zou verlenen. Daartoe voert hij aan dat het college heeft toegezegd dat hij een berging annex werkplaats op het perceel mocht realiseren. Uit het enkele feit dat hij een berging annex werkplaats wilde realiseren in het kader van de verplaatsing van zijn bedrijfshal, kan reeds de conclusie worden getrokken dat de hoogte meer dan 3 m zou bedragen, aldus [appellant]. Voorts voert hij aan dat het college door verlening van de vergunning voor het realiseren van de berging bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat voor dit bouwplan eveneens vergunning zou worden verleend, nu destijds ook de bereidheid bestond om van het bestemmingsplan af te wijken.

2.1. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft betoogd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college bij hem het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat voor het bouwplan vergunning zou worden verleend. In 1996 heeft de gemeente Zaanstad met [appellant] een overeenkomst gesloten waarbij zij zijn overeengekomen dat de gemeente het planologisch mogelijk gaat maken om op het gedempte perceel een garage/werkplaats te bouwen. In het kader van het voorontwerpbestemmingsplan van het thans geldende bestemmingsplan "Bedrijvenpark Westzanerpolder" heeft het college als reactie op de zienswijze van [appellant] zich op het standpunt gesteld dat aan [appellant] een berging met een oppervlakte van 200 m² is toegezegd. Uit deze omstandigheden volgt niet dat het college heeft toegezegd dat voor een bouwplan, dat voorziet in een berging met een hoogte van 5,70 m, vergunning zou worden verleend. In de gestelde omstandigheid dat uit de wens om een berging te realiseren reeds volgt dat deze hoger zal zijn dan 3 m, wordt geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Aan de bij besluit van 18 oktober 2005 verleende vergunning voor het realiseren van de berging kan, reeds nu dat zag op een ander bouwplan, evenmin het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat het college voor het onderhavige bouwplan omgevingsvergunning zou verlenen. Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.

w.g. Michiels w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013

414-712.