Uitspraak 201302260/1/R1 en 201302260/2/R1


Volledige tekst

201302260/1/R1 en 201302260/2/R1.
Datum uitspraak: 17 mei 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant], wonend te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,

en

1. de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Valkenburg aan de Geul 2012 - Landgoed Kloosterbosch" vastgesteld.

Bij besluit van 15 januari 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfswoning, het maken van een uitweg en het bouwen van een schuilgelegenheid voor dieren op het perceel plaatselijk bekend Stevensweg ongenummerd te Valkenburg.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 april 2013, waar [appellant], in persoon, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. G.A.M.C. Goossens en drs. W.T.M. Hendriks, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Coördinatieregeling

2. De besluiten van 17 december 2012 en 15 januari 2013 zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.

De omstandigheid dat de met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro gecoördineerde besluiten ingevolge artikel 8.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro voor de mogelijkheid van beroep worden aangemerkt als één besluit, neemt niet weg dat de beroepen tegen de desbetreffende besluiten ieder binnen het eigen beoordelingskader dienen te worden beoordeeld.

Het plan

3. Het plan is opgesteld ten behoeve van de realisatie van een landgoed inclusief bebouwing op de locatie Kloosterbosch ter hoogte van de Stevensweg te Houthem, gemeente Valkenburg aan de Geul, gelegen in het buitengebied van die gemeente en het Nationaal Landschap "Heuvelland". Landgoed Kloosterbosch is één van de pilotprojecten "Rood voor Groen" van de provincie Limburg. Uitgangspunt bij "Rood voor Groen" is dat ter compensatie van de rode ontwikkeling de groene waarden van het gebied worden versterkt.

4. [appellant] betoogt dat de realisatie van een bedrijfswoning op de locatie Kloosterbosch, gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), ruimtelijk onaanvaardbaar is. Hij verwijst in dit verband naar het advies met betrekking tot de realisatie van landgoed Kloosterbosch van de Provinciale Commissie Gemeentelijke Plannen (hierna: PCGP) van 14 juli 2003. Anders dan door de PCGP is geadviseerd, is in het plan geen zorgvuldige motivering opgenomen ten aanzien van de gekozen locatie. Volgens [appellant] is bovendien niet duidelijk waarom de bebouwing in dit geval noodzakelijk is. Ter plaatse is reeds bebouwing aanwezig en een verdere aantasting van de EHS door de voorgenomen rode component is onwenselijk. Voorts is op advies van de PCGP tussen het gemeentebestuur en initiatiefnemer [vergunninghouder] overeengekomen dat de bestaande bebouwing komt te vervallen. Niettemin wordt deze bestaande bebouwing in het plan volgens [appellant] ten onrechte gehandhaafd.

4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat ongeveer een kwart van het bouwvlak van de in het plan voorziene bedrijfswoning binnen de EHS ligt. Het overige deel van het bouwvlak ligt binnen het Provinciaal Ontwikkelingsgebied Groen (hierna: POG).

4.2. Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat de realisatie van de bedrijfswoning op de in het plan voorziene locatie ruimtelijk onaanvaardbaar is, omdat het plan strijdig is met eerdervermeld advies van de PCGP van 14 juli 2003, overweegt de voorzitter dat ter zitting is komen vast te staan dat het desbetreffende advies inmiddels is achterhaald, zodat het betoog reeds om die reden in zoverre faalt. De raad heeft in dit verband toegelicht dat het initiatief voor de ontwikkeling van het landgoed reeds geruime tijd loopt en dat de voorwaarden die hieraan door het provinciebestuur worden gesteld door voortschrijdend inzicht zijn gewijzigd. Voor het advies van de PCGP is het advies van de kwaliteitscommissie van de provincie Limburg, die ten aanzien van het onderhavige plan op 23 november 2010 positief heeft geadviseerd, in de plaats gekomen. Daarnaast heeft ook het provinciebestuur ingestemd met het realiseren van de bedrijfswoning, hetgeen blijkt uit de door het provinciebestuur ingediende zienswijze waarin staat dat de provincie het plan voor het oprichten van een landgoed ondersteunt.

Voor zover [appellant] betoogt dat in het plan een zorgvuldige motivering ten aanzien van de gekozen locatie van het voorziene bedrijfsgebouw in de EHS ontbreekt, is het volgende van belang.

De raad heeft uiteengezet dat het POG uitgaat van een ontwikkelingsgerichte bescherming, hetgeen inhoudt dat het behoud en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden richtinggevend zijn voor ontwikkelingen binnen het POG. De doelstelling van het POG is het versterken van natuur- en landschapswaarden. Uitsluitend activiteiten die hieraan bijdragen zijn toegestaan. Met betrekking tot de EHS heeft de raad toegelicht dat het realiseren en beschermen van de groene robuuste structuur voorop staat. Het is niet mogelijk om ontwikkelingen te laten plaatsvinden die de kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten en belemmeren, tenzij de noodzaak hiervan goed kan worden onderbouwd en compensatie plaatsvindt van de aantasting of belemmering.

De raad heeft de op grond van het plan mogelijk gemaakte bedrijfswoning naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid noodzakelijk kunnen achten. Hierbij acht de voorzitter van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat het landgoed een combinatie behelst van wonen en bosbouwkundige, natuurtechnische en agrarische activiteiten, die ten dienste staan van de ontwikkeling en het beheer van het omliggende landschap.

Ten aanzien van de compensatie voor de bouw van de bedrijfswoning bestaat de basisafspraak er in het onderhavige plan op basis van de module "nieuwe landgoederen" van het Limburgs Kwaliteitsmenu (voorheen de "Rood voor Groen"-regeling) uit, dat de initiatiefnemer 5 ha nieuwe natuur dient te realiseren buiten de EHS. Gebleken is dat de initiatiefnemer bereid is iets meer nieuwe natuur te realiseren buiten de EHS, waardoor het totaal uitkomt op 5,263 ha. Voorts zal de ter plaatse aanwezige bessenplantage door de initiatiefnemer worden opgeruimd en worden omgezet in nieuwe natuur. Dit betreft bijna 3 ha. In totaal zal derhalve ongeveer 8,273 nieuwe natuur worden gerealiseerd, zodat naar het oordeel van de voorzitter ruimschoots wordt voldaan aan de compensatievoorwaarden van het Limburgs Kwaliteitsmenu.

Ten aanzien van het betoog dat in het plan ten onrechte de bestaande bebouwing wordt gehandhaafd, overweegt de voorzitter als volgt. Voor zover [appellant] hiermee doelt op de bebouwing waarnaar in het advies van de PCGP is verwezen, mist het betoog feitelijke grondslag, nu de raad ter zitting heeft toegelicht dat de desbetreffende bebouwing inmiddels is gesloopt. Dit is door [appellant] onbestreden gebleven.

Voorts is ter zitting komen vast te staan dat ter plaatse in 2007 een nieuw bedrijfsgebouw is gerealiseerd, waarvoor destijds bouwvergunning is verleend. Dit bedrijfsgebouw zal niet worden gesloopt. Voor zover het betoog van [appellant] aldus moet worden opgevat, dat dit bedrijfsgebouw ten onrechte wordt gehandhaafd, overweegt de voorzitter dat [appellant] hierin niet kan worden gevolgd. De voorzitter betrekt hierbij dat de raad zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, om de beheerswerkzaamheden naar behoren te kunnen uitvoeren, een divers machinepark noodzakelijk is dat op verantwoorde wijze wordt gestald en onderhouden en dat de reeds aanwezige bedrijfsbebouwing grotendeels voorziet in deze behoefte. Voorts acht de voorzitter van belang dat het gemeentebestuur en de provinciale kwaliteitscommissie vanwege toekomstig nut en noodzaak van de bestaande bedrijfsbebouwing en de ruimtelijke relatie met de nieuw te bouwen bedrijfswoning hebben ingestemd met het behoud en de landschappelijke inpassing van de bestaande bedrijfsbebouwing in het totale landgoedontwikkelingsplan.

Naar het oordeel van de voorzitter kan gezien het vorenstaande in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de raad realisatie van een bedrijfswoning op de voorziene locatie ruimtelijk niet aanvaardbaar had dienen te achten. Met de ontwikkeling van het landgoed, waarbij sprake is van een beperkte rode component in verhouding tot de aanleg van de groene component, wordt bijgedragen aan de versterking van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Hierbij betrekt de voorzitter dat de raad bovendien ter zitting heeft toegezegd dat er jaarlijks op zal worden toegezien dat de nieuw te realiseren natuur op de juiste wijze wordt beheerd en in stand gehouden.

Het betoog faalt.

5. [appellant] voert voorts aan dat niet is voldaan aan de criteria van het instrument "Rood voor Groen", omdat sprake is van een "maagdelijke" kavel, zodat voor de realisatie van de bedrijfswoning 10 ha nieuw te realiseren natuur dient te worden ontwikkeld in plaats van de 5 ha waar in dit plan van is uitgegaan.

Voorts doet de omstandigheid dat het realiseren van een bedrijfswoning op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" mogelijk is, volgens [appellant] niet af aan de verantwoordelijkheid van de raad om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de realisatie van een bedrijfswoning in het kader van het onderhavige bestemmingsplan te toetsen. Bovendien is het volgens [appellant] niet zeker of het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" in stand blijft, zodat een dergelijke toetsing temeer is aangewezen.

5.1. De voorzitter is van oordeel dat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat een compensatie in groen dient te worden gerealiseerd van 10 ha. Anders dan [appellant] betoogt, zal de bedrijfswoning niet worden gerealiseerd op een maagdelijke kavel, aangezien sprake is van een perceel met reeds bestaande bebouwing die wordt uitgebreid ten behoeve van de bedrijfswoning.

Voor zover [appellant] aanvoert dat het, los van de vraag of het realiseren van een bedrijfswoning op basis van het op 2 april 2012 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2012" mogelijk is, tot de verantwoordelijkheid van de raad behoort om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het realiseren van een bedrijfswoning in het kader van het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan te toetsen, wordt als volgt overwogen. De raad heeft, zoals hiervoor onder 4.2. is uiteengezet, bij de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bedrijfswoning getoetst en heeft zich naar het oordeel de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de realisatie van de bedrijfswoning ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht.

Het betoog faalt.

6. Voorts betoogt [appellant] dat de in artikel 3, lid 3.7.1, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid in strijd is met het in artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels vermelde uitgangspunt van de "Rood voor Groen"-constructie, inhoudende dat alvorens de rode component mag worden gerealiseerd, eerst de groene component moet zijn gerealiseerd. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is het realiseren van een (burger)woning toegestaan op de gronden waaraan thans de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" is toegekend. Hieraan is echter niet de voorwaarde verbonden dat eerst het project Landgoedontwikkeling Kloosterbosch, met de daarbij behorende groene component, moet zijn gerealiseerd. Die voorwaarde is immers gekoppeld aan de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en die bestemming wordt bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gewijzigd in de bestemming "Wonen". Volgens [appellant] bestaat gelet hierop de mogelijkheid dat een burgerwoning wordt gebouwd alvorens de groene component is gerealiseerd.

6.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:

a. een agrarisch bedrijf in de vorm van een bos- en natuurbedrijf;

b. wonen in een bedrijfswoning;

c. landgoedontwikkeling in de vorm van ontwikkeling van nieuwe natuur in combinatie met nieuwe bebouwing overeenkomstig het landgoedontwikkelingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels.

Ingevolge lid 3.2.2 is het oprichten van gebouwen op de voor "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden toegestaan als de te ontwikkelen nieuwe natuur, die voorwaarde is voor de landgoedontwikkeling, is gerealiseerd overeenkomstig bijlage 1 bij deze regels.

Ingevolge lid 3.7.1 kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" wijzigen in de bestemming "Wonen", onder de voorwaarde dat:

a. na wijziging in de bestemming "Wonen" maximaal één (burger)woning is toegestaan;

b. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;

c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu van de omgeving; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig worden beperkt;

d. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;

e. door de bestemmingswijziging de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;

f. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt;

g. de financiële uitvoerbaarheid gegarandeerd is;

h. rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid Limburg.

6.2. De raad heeft ter zitting meegedeeld dat inmiddels is voldaan aan de realisatie van de 5 ha te ontwikkelen nieuwe natuur die voorwaarde is voor de landgoedontwikkeling. De raad heeft in dit verband toegelicht dat de desbetreffende natuur bestaat uit middenbos en droog schraal grasland. Door intensief natuurbeheer zal deze natuur zich verder gaan ontwikkelen.

Het vorenstaande is van de zijde van [appellant] onbestreden gebleven. De vrees dat een rode component zal worden gerealiseerd voordat de groene component is ontwikkeld, is gelet hierop ongegrond. Het betoog kan derhalve, wat er verder van zij, reeds hierom niet slagen.

7. Voorts voert [appellant] aan dat de uitvoerbaarheid van het plan niet is aangetoond, nu niet aannemelijk is dat de bestemmingen binnen de planperiode zullen worden gerealiseerd. [appellant] wijst er in dit verband op dat de initiatiefnemer de verplichting heeft om 5 ha nieuwe natuur te realiseren, terwijl de desbetreffende 5 ha niet tot zijn eigendom behoren.

7.1. De voorzitter overweegt dat de planperiode onder de Wro tien jaar bedraagt, zoals is neergelegd in het tweede lid van artikel 3.1. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan plandelen op te nemen die bestemmingen mogelijk maken die pas na afloop van de planperiode van tien jaar zullen worden verwezenlijkt. Zoals hiervoor echter reeds is overwogen, is ter zitting komen vast te staan dat de 5 ha nieuw te realiseren natuur reeds is ontwikkeld, zodat het betoog dat niet aannemelijk is dat het plan niet binnen de planperiode kan worden gerealiseerd, omdat de 5 ha te ontwikkelen nieuwe natuur niet tot het eigendom van de initiatiefnemer behoort, wat hier verder van zij, niet slaagt.

8. [appellant] betoogt voorts dat in de planregels ten onrechte wordt verwezen naar het landgoedontwikkelingsplan met kaartnummer 09015625002A. Naar aanleiding van de door [appellant] ingediende zienswijze is het landgoedontwikkelingsplan gewijzigd, waarbij een wandelpad, dat in het ontwerpbestemmingsplan direct naast zijn woning aan de Stevensweg 1A te Valkenburg was gelegen, 75 m westwaarts is verplaatst. Deze wijziging is zichtbaar op het landgoedontwikkelingsplan met kaartnummer 090115725.003A, die als bijlage bij de planregels is gevoegd.

8.1. [appellant] heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij zich kan verenigen met de ligging van het wandelpad zoals weergegeven op het landgoedontwikkelingsplan met kaartnummer 090115725.003A.

Van de zijde van de raad is voorts ter zitting bevestigd dat in de planregels ten onrechte is verwezen naar het landgoedontwikkelingsplan met kaartnummer 09015625002A.

8.2. De voorzitter ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij in artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder c, lid 3.2.2 en lid 3.5.2, artikel 4, lid 4.1.1.1, aanhef en onder c, en artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder b, van de planregels is verwezen naar het landgoedontwikkelingsplan "Landgoedontwikkeling Kloosterbosch" d.d. 18 juni 2012, Projectnummer 09015626, kaartnummer 09015625002A met status "Definitief", is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

De voorzitter ziet aanleiding om zelf voorziend planregels vast te stellen waarin naar het correcte landgoedontwikkelingsplan wordt verwezen. De voorzitter acht het uitgesloten dat derdebelanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad, nu het desbetreffende landgoedontwikkelingsplan reeds als bijlage bij het plan is gevoegd.

8.3. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de voorzitter aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

9. In hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is voor het overige ongegrond.

De omgevingsvergunning

10. De omgevingsvergunning ziet op het bouwen van een bedrijfswoning, het maken van een uitweg en het bouwen van een schuilgelegenheid voor dieren op het perceel plaatselijk bekend Stevensweg ongenummerd te Valkenburg.

11. [appellant] voert aan dat ten onrechte een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning is verleend. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat uit artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels volgt dat eerst de groene component moet zijn gerealiseerd, alvorens het oprichten van gebouwen op de voor "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" aangewezen gronden is toegestaan. Nu echter nog niet aan de voorwaarde van de realisatie van te ontwikkelen nieuwe natuur is voldaan, stond het het college niet vrij de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning te verlenen.

12. Desgevraagd heeft [appellant] ter zitting bevestigd dat hij zich niet kan verenigen met het verlenen van de omgevingsvergunning, uitsluitend voor zover deze vergunning ziet op het bouwen van een bedrijfswoning.

Zoals hiervoor reeds is overwogen, is het oprichten van gebouwen op de voor "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" aangewezen gronden ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels toegestaan, als de te ontwikkelen nieuwe natuur, die voorwaarde is voor de landgoedontwikkeling, is gerealiseerd overeenkomstig bijlage 1 bij de planregels.

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning had dienen te weigeren wegens strijd met het bestemmingsplan. Ter zitting is onbestreden komen vast te staan dat de voorwaarde van het ontwikkelen van de 5 ha nieuw te realiseren natuur reeds ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning was gerealiseerd. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met artikel 3, lid 3.2.2, van de planregels. Het bouwplan is niet met het bestemmingsplan in strijd.

13. Het beroep is ongegrond.

14. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Proceskosten

15. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul van 17 december 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Valkenburg aan de Geul 2012 - Landgoed Kloosterbosch", voor zover daarbij in artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder c, lid 3.2.2 en lid 3.5.2, artikel 4, lid 4.1.1.1, aanhef en onder c, en artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder b, van de planregels is verwezen naar het landgoedontwikkelingsplan "Landgoedontwikkeling Kloosterbosch" d.d. 18 juni 2012, Projectnummer 09015626, kaartnummer 09015625002A met status "Definitief";

III. bepaalt dat voor zover in artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder c, lid 3.2.2 en lid 3.5.2, artikel 4, lid 4.1.1.1, aanhef en onder c, en artikel 5, lid 5.1.1, aanhef en onder b, van de planregels is verwezen naar het landgoedontwikkelingsplan "Landgoedontwikkeling Kloosterbosch" d.d. 18 juni 2012, Projectnummer 09015626, kaartnummer 09015625002A met status "Definitief", dit wordt vervangen door een verwijzing naar het landgoedontwikkelingsplan "Landgoedontwikkeling Kloosterbosch" d.d. 23 oktober 2012, Projectnummer 09015625 kaartnummer 09015625003A met status "Definitief";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;

V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

VI. wijst het verzoek af;

VII. draagt de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 559,88 (zegge: vijfhonderdnegenenvijftig euro en achtentachtig cent), waarvan € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Melenhorst
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2013

490.