Uitspraak 201302325/1/V4


Volledige tekst

201302325/1/V4.
Datum uitspraak: 25 april 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdelingen], mede voor haar minderjarige kind,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Maastricht, van 21 februari 2013 in zaak nrs. 12/33834 en 12/33835 in het geding tussen:

de vreemdelingen

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij brief van 21 augustus 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een verzoek van de vreemdelingen om hen terug naar Nederland te geleiden, afgewezen.

Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 21 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

2. Het verzoek van de vreemdelingen om hen terug naar Nederland te geleiden, dient te worden aangemerkt als een verzoek aan de staatssecretaris om terug te komen van zijn onderscheiden besluiten van 13 maart 2012, waarbij aanvragen van de vreemdelingen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen.

3. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.

4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Janssen, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Wiel w.g. Janssen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2013

660