Uitspraak 201207579/1/A1


Volledige tekst

201207579/1/A1.
Datum uitspraak: 13 maart 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Emmen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 12 juli 2012 in zaak nr. 12/345 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2011 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de horeca-activiteiten in het hoofdgebouw op het perceel van het Sportlandgoed 't Swartemeer.

Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 oktober 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B.F. Bult, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Groenewegen en ing. B.H.J. Harms, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft vastgesteld dat het hoofdgebouw niet overeenkomstig de daarvoor verleende bouwvergunning is gebouwd, dat het zuidelijke deel van het hoofdgebouw, dat wordt gebruikt voor horeca-activiteiten, is gelegen binnen het gedeelte van het bestemmingsplan "Sportlandgoed 't Swartemeer" waaraan bij uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2008 in zaak nr. 200704458/1, goedkeuring is onthouden en dat niet in geschil is dat bedoeld gebruik in strijd is met de ter hoogte van het zuidelijke deel van het hoofdgebouw geldende bestemming. Voorts heeft zij overwogen dat het college zich derhalve ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd was handhavend op te treden tegen dat gebruik. Vervolgens heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 24 oktober 2011 in stand gelaten, omdat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat handhaving in dit geval onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 24 oktober 2011 in stand heeft gelaten. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat de overtreding niet valt aan te merken als een overtreding van geringe ernst, nu het thans in geding zijnde gedeelte van het hoofdgebouw ongeveer 75 m2 beslaat en heeft de rechtbank ten onrechte bij haar oordeel betrokken dat de Afdeling zou hebben beoogd goedkeuring te verlenen aan hetgeen feitelijk is gebouwd. Voorts zal volgens [appellant] geen ernstige beperking van het gebruik van het hoofdgebouw ontstaan nu het het college vrij staat te bepalen op welke wijze handhavend wordt opgetreden en het gebouw grotendeels nog steeds ten behoeve van horeca-activiteiten kan worden gebruikt. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gemeente Emmen direct van start is gegaan met het legaliseren van het gebruik.

2.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.2. Vast staat dat van een overtreding sprake is en geen concreet zicht op legalisering bestaat. Ter zitting heeft het college over het bestaan van dat zicht te kennen gegeven dat mogelijk in augustus 2013 een ontwerp van een bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Het enkele feit dat de gemeente gestart zou zijn met de voorbereiding van een bestemmingsplan betekent niet dat het college heeft mogen afzien van handhavend optreden omdat dit onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

Uit nameting op de tekening, waarop de vergunde en de feitelijke situering van het hoofdgebouw en de ligging van de grens met het plandeel van het bestemmingsplan "Sportlandgoed 't Swartemeer" waaraan de Afdeling goedkeuring heeft onthouden zijn weergegeven, blijkt dat het gaat om een overschrijding van het gebied waaraan goedkeuring is onthouden met ongeveer 75 m2. Gelet op deze omvang is van een overtreding van geringe aard of ernst geen sprake.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2008 niet dat daarbij het hoofdgebouw zoals dat feitelijk is gerealiseerd is uitgezonderd van het gebied waaraan goedkeuring is onthouden. Hierbij is van belang dat in die uitspraak ervan is uitgegaan dat het horecagebouw was gerealiseerd overeenkomstig de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek van Stroop van 20 september 2004 en dat uit dat onderzoek bleek dat met deze situering van het hoofdgebouw aan de geluidseisen kon worden voldaan. In dit onderzoek is gelet op de daarbij behorende tekening uitgegaan van een situering van het hoofdgebouw overeenkomstig de ingediende aanvraag om bouwvergunning. Nu het akoestisch onderzoek niet aansluit op het feitelijk gerealiseerde hoofdgebouw, blijkt daaruit niet dat, voor zover het horecagebouw is gelegen binnen het gebied waaraan goedkeuring is onthouden, aan de geluidseisen kan worden voldaan.

Voorts is, anders dan de rechtbank overweegt, niet gebleken dat handhavend optreden zou leiden tot een ernstige beperking van het gebruik van het gehele hoofdgebouw. Hierbij is van belang dat slechts een gedeelte van één van de vier vleugels van het hoofdgebouw is gelegen in het gebied waaraan goedkeuring is onthouden en het grootste gedeelte derhalve nog in gebruik kan blijven voor horecadoeleinden. Zoals [appellant] terecht betoogt kan uit de enkele omstandigheid dat het gemeentebestuur mogelijk medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor het onjuist uitzetten van het hoofdgebouw, wat daar van zij, niet worden afgeleid dat handhaving dusdanig onevenredig zou zijn dat daarvan behoorde te worden afgezien gelet op de met handhaving te dienen belangen.

Het college heeft derhalve niet alsnog deugdelijk gemotiveerd waarom het zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het onevenredig zou zijn handhavend op te treden. De rechtbank heeft gelet hierop ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 24 oktober 2011 in stand gelaten.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van het college van 24 oktober 2011 in stand zijn gelaten.

4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. In het te vergoeden bedrag moeten de reiskosten die door de beroepsmatige rechtsbijstandverlener zijn gemaakt, geacht worden te zijn verdisconteerd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 12 juli 2012 in zaak nr. 12/345, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2011 in stand zijn gelaten;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Emmen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Emmen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Spoel w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013

270-700.