Uitspraak 201204788/1/A2


Volledige tekst

201204788/1/A2.
Datum uitspraak: 6 maart 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Loppersum,

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 2 april 2012 in zaak nr. 11/1166 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2011 heeft het college de aanvraag van [wederpartij] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 11 oktober 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 april 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 oktober 2011 vernietigd en het college opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2013, waar [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.H.M. van Iersel, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een bepaling van een bestemmingsplan.

2. [wederpartij] is eigenaar van het perceel en de daarop gelegen woning aan de [locatie] in Stedum (hierna: het perceel). Zij heeft op 12 juli 2010 een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het door de raad op 7 mei 2007 vastgestelde en door gedeputeerde staten van Groningen op 18 juli 2007 goedgekeurde bestemmingsplan "Stedum". In dit bestemmingsplan zijn de ten noorden en noordoosten van het perceel gelegen gronden bestemd als "woongebied" met de nadere aanduiding "nieuwbouwlocatie". Op die gronden is de bouw van maximaal 66 woningen toegestaan. De bouwhoogte van de woningen bedraagt ten hoogste 9 m en die van de aan- en bijgebouwen ten hoogste 5,5 m.

3. Ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Stedum-noordoost" hadden de gronden achter het perceel de bestemming "sportieve recreatie". Deze gronden waren bestemd voor sportvoorzieningen, beplanting, ontsluiting en parkeren. Op deze gronden mochten uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van deze doeleinden op een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5 m, met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 5,5 m. Er mochten geen dienstwoningen worden gebouwd. De bouwhoogte van andere bouwwerken mocht ten hoogste 3 m zijn.

4. Het college heeft de aanvraag van [wederpartij] om een tegemoetkoming in planschade ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). De SAOZ heeft in haar definitieve advies van november 2010 geconcludeerd dat het nieuwe bestemmingsplan voor [wederpartij] heeft geleid tot een beperkt nadeliger positie en heeft de schade bepaald op € 9.000,00. De door het college bij brief van 27 oktober 2010 gegeven reactie op het conceptadvies heeft de SAOZ geen aanleiding gegeven voor een andere conclusie.

Vervolgens heeft het college de aanvraag ter advisering voorgelegd aan Sinnema Overheidsadvies. Sinnema heeft in zijn advies van 22 maart 2011 geconcludeerd dat het nieuwe bestemmingsplan voor [wederpartij] geen planologische verslechtering tot gevolg heeft.

Bij besluit van 20 april 2011 heeft het college in afwijking van het advies van de SAOZ, maar in navolging van het advies van Sinnema de aanvraag afgewezen.

Naar aanleiding van het advies van de commissie voor de behandeling van de bezwaar- en beroepschriften van 25 juli 2011 heeft het college in de bezwaarprocedure beide adviseurs gevraagd om een nadere onderbouwing van hun adviezen. De SAOZ heeft in haar nader advies van 22 september 2011 die onderbouwing gegeven en Sinnema heeft die in zijn e-mail van 9 september 2009 gegeven.

Het college heeft de afwijzing van de aanvraag in bezwaar gehandhaafd.

5. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bij brief van 27 oktober 2010 de SAOZ heeft medegedeeld inhoudelijk niet volledig te kunnen instemmen met het conceptadvies en dat het college suggesties heeft aangedragen die het graag ziet meegenomen in het definitieve advies. Voorts blijkt volgens de rechtbank uit de brief van het college aan [wederpartij] van 8 december 2010 dat het college niet tevreden is over de wijze waarop zijn inhoudelijke suggesties door de SAOZ zijn verwerkt in het definitieve advies. De rechtbank is van oordeel dat het college daarbij een onjuiste toepassing heeft gegeven aan zijn vergewisplicht ingevolge artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht en de afwijzing van het advies van de SAOZ niet heeft gebaseerd op feitelijke of juridische onjuistheden maar op een andere inschatting van de oorzaken van de schade. Die inschatting is volgens de rechtbank echter iets waarvoor juist de deskundigheid van de SAOZ in procedure wordt gebracht. Dat het college ter zitting heeft verwezen naar de inhoud van het advies van Sinnema maakt dat niet anders, omdat de keuze voor Sinnema nu juist moet worden gemotiveerd op basis van de informatie die bekend was nadat de SAOZ haar advies had uitgebracht. Het is de rechtbank overigens niet gebleken dat uit het advies van Sinnema zou kunnen worden afgeleid dat de SAOZ onvolledige informatie of onjuiste jurisprudentie heeft toegepast. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het college niet op grond van zijn vergewisplicht tot de conclusie heeft kunnen komen dat het advies van de SAOZ ondeugdelijk was en dat het college daarom ten onrechte heeft besloten tot het vragen van een nieuw advies aan Sinnema. De rechtbank heeft het besluit van 11 oktober 2011 onder andere om die reden vernietigd.

6. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college een onjuiste toepassing heeft gegeven aan zijn vergewisplicht en de afwijzing van het advies van de SAOZ niet zozeer heeft gebaseerd op feitelijke of juridische onjuistheden, maar op een andere inschatting van de oorzaken van de schade. Het college voert aan dat het twijfels over de juistheid van het advies van de SAOZ had en in het kader van zijn vergewisplicht een tweede adviseur opdracht heeft gegeven om een advies over de aanvraag uit te brengen. Het college verwijst naar zijn zienswijze over het conceptadvies van de SAOZ waarin het heeft gewezen op onjuistheden in dat advies. Volgens het college had het in die fase het advies van de SAOZ dan ook niet aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen en was het verplicht een second opinion aan te vragen om te toetsen of het primaire advies juist was. Sinnema heeft in zijn adviezen de twijfel van het college over het advies van de SAOZ bevestigd, aldus het college.

6.1. Het staat een bestuursorgaan vrij om van het advies van een door hem geraadpleegde deskundige af te wijken, indien het dit advies of onderdelen ervan onjuist acht. Afwijking dient echter, al dan niet op basis van een ander deskundigenadvies, deugdelijk gemotiveerd te worden.

6.2. De SAOZ heeft in haar conceptadvies ten aanzien van het schadeaspect privacy geconcludeerd dat vanuit de nieuw te bouwen hogere woningen meer zicht is op het perceel dan het geval was bij de ingevolge het oude bestemmingsplan mogelijk gemaakte lagere bebouwing. Ook betreft het gebruik als woongebied volgens de SAOZ een meer permanent gebruik dan het gebruik voor sportvoorzieningen, omdat het wonen een continu karakter heeft. Naar het oordeel van de SAOZ is de privacy aan de achterzijde van het perceel dan ook in grotere mate verminderd dan ingevolge het oude bestemmingsplan het geval was. Voorts heeft de SAOZ bij de beoordeling van het schadeaspect hinder betrokken dat van het onder het oude planologische regime mogelijke gebruik van de gronden voor sportieve recreatie de nodige hinder uitging naar het perceel in de vorm van lawaai van sportende mensen en publiek bij wedstrijden. Voorts gaat volgens de SAOZ van het in het nieuwe planologische regime mogelijke gebruik van de gronden voor woondoeleinden per saldo niet meer hinder uit dan van het gebruik van de gronden voor sportvoorzieningen. Het wonen is weliswaar meer continu van karakter, maar naar het oordeel van de SAOZ zijn de geluidsoverlast en andere vormen van hinder behorende bij sportvoorzieningen aanmerkelijk intensiever dan bij gebruik voor woondoeleinden.

Het college heeft hier bij brief van 27 oktober 2010 een reactie op gegeven. Het college kan inhoudelijk niet volledig instemmen met het conceptadvies en is van mening dat dit advies wijziging behoeft. Naar het oordeel van het college leidt de toekomstige woningbouw tot minder inbreuk op de privacy dan een maximale invulling van de oude bestemming "sportieve recreatie". Zo had bijvoorbeeld een sportkantine achter het perceel gebouwd kunnen worden. Volgens het college is de continue aanwezigheid van bewoners van een woning minder belastend in een woongebied dan de regelmatige bezoekers van een sportkantine. Een sportkantine wordt in hoofdzaak bezocht op avonden en in de weekeinden en brengt over het algemeen meer onrust met zich mee, onder andere op het gebied van verkeersintensiteit op bepaalde momenten, geluid van bezoekers en dergelijke. Op deze momenten is volgens het college over het algemeen juist meer rust in een woonomgeving gewenst.

De SAOZ heeft haar conclusies in haar definitieve advies van november 2010 gehandhaafd en is daarbij ingegaan op de reactie van het college. De SAOZ heeft uiteengezet dat naar haar oordeel en ervaring de aanwezigheid van woningen en het continue gebruik van nadeliger invloed is op de privacy dan het naar zijn aard meer incidentele gebruik voor "sportieve recreatie". Voorts leidt de aanwezigheid van woningen eveneens tot onrust en verkeersbewegingen, ook ’s avonds en in het weekend (bezoek, feestjes en dergelijke). In beide gevallen mogen overlastsituaties niet worden toegerekend aan het planologische regime, aldus de SAOZ.

6.3. De door het college bij brief van 27 oktober 2010 gegeven reactie op de conclusies van de SAOZ bevat geen deugdelijke motivering waarom het college van diens adviezen is afgeweken. Deze reactie behelst een eigen waardering van de schadefactoren privacy en hinder door het college, terwijl het college voor die waardering juist de SAOZ als ter zake deskundige heeft geraadpleegd. Ten aanzien van de vraag of de adviezen van Sinnema een deugdelijke motivering vormen van de afwijking door het college van de adviezen van de SAOZ, wordt het volgende overwogen.

Sinnema heeft in zijn advies van 22 maart 2011, anders dan de SAOZ, geconcludeerd dat de woonbestemming op de gronden ingevolge het nieuwe bestemmingsplan leidt tot een verbetering van de privacy ten opzichte van het onder het oude bestemmingsplan mogelijke gebruik als sportterrein, gezien de verminderde intensiteit van het aantal mensen dat gebruik maakt van de gronden. Voorts heeft Sinnema in zijn aanvullend advies van 9 september 2011 uiteengezet dat de SAOZ ten onrechte ervan uitgegaan is dat hinder dan wel overlast niet meegenomen mag worden in de planvergelijking. Juist het gebruik van sportvelden in de avonduren en weekenden door fanatieke sporters en supporters en het fluiten van scheidsrechters kunnen volgens Sinnema veel geluidhinder opleveren. Verder kunnen de gronden voor andere sporten dan voetbal worden gebruikt die ook veel geluid en veel toeschouwers met zich meebrengen. Deze aspecten moeten worden meegenomen in de planvergelijking. Overlast als gevolg van feestjes onder de bestemming "woongebied" kan uiteraard niet meegenomen worden, aldus Sinnema.

Anders dan het college stelt, volgt uit deze adviezen van Sinnema niet dat de adviezen van de SAOZ onjuist dan wel onvolledig zijn. Dat Sinnema de schadefactor privacy anders heeft gewaardeerd dan de SAOZ, biedt daarvoor op zich onvoldoende grond. Sinnema heeft in zijn adviezen niet draagkrachtig gemotiveerd waarom het advies van de SAOZ op dit punt niet kan worden gevolgd. Voorts gaat het college er in navolging van het aanvullend advies van Sinnema ten onrechte vanuit dat de SAOZ het schadeaspect hinder niet heeft betrokken in de planvergelijking. Uit de weergave onder 6.2 van het advies van de SAOZ van november 2010 volgt dat zij dit wel degelijk heeft gedaan. Voorts is de SAOZ ook in haar nader advies van 22 september 2011 ingegaan op het schadeaspect hinder. Volgens de SAOZ is de met een normale bewoning gepaard gaande hinder in de vorm van geluiden, geuren, verlichting enzovoort niet groter dan de hinder die incidenteel gepaard gaat met het gebruik voor sportieve doeleinden, zoals lawaai van publiek alsmede sporters en veldverlichting van maximaal 3 m hoog. Ten aanzien van overlastsituaties heeft de SAOZ in haar advies van november 2010 opgemerkt dat die zowel in de oude als de nieuwe situatie niet mogen worden toegerekend aan het planologische regime. Uit haar adviezen volgt dat de SAOZ met overlastsituaties bedoelt de overlast die niet inherent is aan het gebruik. De SAOZ heeft die overlastsituaties in overeenstemming met vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2010 in zaak nr. 200910105/1/H2 buiten de planologische vergelijking gelaten. Anders dan het college in navolging van het aanvullend advies Sinnema stelt, heeft de SAOZ het schadeaspect hinder dan ook niet uitgesloten van de planvergelijking.

Gelet op het voorgaande heeft het college niet aan de op hem rustende motiveringsplicht als bedoeld onder 6.1 voldaan. Het college heeft derhalve niet tot de conclusie kunnen komen dat het advies van de SAOZ ondeugdelijk was. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Hieruit volgt dat het college op basis van de adviezen van de SAOZ een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. De Afdeling ziet in dit geval geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, aangezien het college een ontwerpbestemmingsplan in procedure heeft gebracht waarin de mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan "Stedum" weer ongedaan worden gemaakt dan wel worden weggenomen. Het college dient deze nieuwe omstandigheid te betrekken bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.

w.g. Polak w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013

609.