Uitspraak 201206033/1/T1/R2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2013:BY9247
- Datum uitspraak
- 23 januari 2013
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 17 april 2012 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 83, tweede lid van de Wet geluidhinder vastgesteld.
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Geluid
201206033/1/T1/R2.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Utrecht,
2. [appellant sub 2], wonend te Utrecht,
3. [appellant sub 3] en anderen, wonend te Utrecht,
4. [appellant sub 4], wonend Utrecht,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Utrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2012 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 83, tweede lid van de Wet geluidhinder vastgesteld.
Bij besluit van 19 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Herontwikkeling locatie Wim Sonneveldschool Oog in Al" vastgesteld.
Bij besluit van 26 april 2012 heeft het college aan de gemeente Utrecht omgevingsvergunning verleend voor het slopen van de opstallen van een school en het kappen van 16 bomen voor het adres Franz Schubertstraat 30.
Bij besluit van 26 april 2012 heeft het college aan de besloten vennootschap Bébouw Ontwikkelingsmaatschappij B.V. te Woerden (hierna: Bébouw) omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 14 woningen, een parkeergarage en het wijzigen en vergroten van de commerciële ruimten.
Tegen deze besluiten hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2012, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2012, [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2012, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad, [appellant sub 4] en Bébouw hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2012, waar [appellant sub 2], in persoon, [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [appellant sub 2], [appellant sub 4], in persoon, [appellanten sub 3], in persoon, en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. T.L. Tijbosch, B. Noppers, mr. P.H. Meijer en J. Klein, allen ambtenaar werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Bébouw, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Eck, advocaat te Alphen aan den Rijn, vergezeld van A.J.G. Konincks, ing. C. Vermeent en ir. B. van der Schoot, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. De besluiten van 17, 19 en 26 april 2012 zijn op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voorbereid en bekend gemaakt.
3. De Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is van toepassing op de bestreden besluiten.
Besluit hogere geluidsgrenswaarden
4. Voor zover de beroepen van [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen zich richten tegen het besluit tot het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden, overweegt de Afdeling het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, zoals dit luidde ten tijde van belang, mag de administratieve rechter een besluit niet vernietigen op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201006731/1/M3), strekt de regeling in artikel 83 van de Wet geluidhinder ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden en strekt deze regeling daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen.
4.3. Niet in geschil is dat [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen niet woonachtig zijn in woningen waarvoor bij het bestreden besluit va 17 april 2012 hogere waarden zijn vastgesteld, noch eigenaar zijn van woningen waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot de bescherming van de belangen van deze appellanten.
4.4. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen aanvoeren over de vastgestelde hogere waarden niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Daarom zal de Afdeling afzien van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen zij terzake aanvoeren.
Het plan
5. Het plan voorziet in het oprichten van 1450 m2 aan detailhandel met een ondergrondse parkeergarage en 14 woningen aan de Johan Winnubstlaan en de Frans Schubertstraat.
6. [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 4], die wonen in de directe omgeving van de beoogde ontwikkeling, verzetten zich tegen de met het plan beoogde bebouwing.
Verkeer
7. [appellanten sub 1] betogen dat er een onveilige verkeerssituatie zou kunnen ontstaan omdat in de nabijheid van de nieuw te realiseren supermarkt een school is gelegen. Zij stellen voorts dat de toekomstige verkeerssituatie en de veiligheidssituatie ten onrechte los van het bestemmingsplan zijn bezien.
7.1. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de beoogde vestiging van een supermarkt leidt tot toenemende verkeersonveiligheid en een grote verkeersdruk in de omliggende woonstraten. Een belangrijk aandeel van deze verkeersonveiligheid houdt verband met het schoolverkeer aan de Dominicuslaan en de Johan de Wittschool. Met een dergelijke verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontwikkeling behoeven bewoners van woonstraten geen rekening te houden. Bovendien zijn de straten vanwege het smalle profiel niet geschikt voor doorgaand verkeer.
7.2. [appellant sub 4] betoogt dat de laad- en losplaats voor de met het plan mogelijk gemaakte supermarkt in een steeg tussen het de winkelstrip en het gezondheidscentrum aan de Händelstraat leidt tot een verkeersonveilige situatie omdat vrachtwagens met een lengte van 18 tot 21 meter via de Everd Meijsterlaan de Händelstraat in moeten rijden en dan een moeilijke bocht moeten maken om de Palestrinastraat in te rijden om dan achteruit de steeg tussen het gezondheidscentrum en de winkelstrip in te rijden. Zij betoogt dat de toegang tot de Palestrinastraat zeer smal is. Hierdoor is het onmogelijk om grote vrachtwagens de bocht te laten nemen en achteruit de steeg in te laten rijden zonder voetgangers, waaronder gelet op de nabijheid van scholen veel schoolgaande kinderen en fiets- en autoverkeer, in gevaar te brengen en zonder huizen te beschadigen, aldus [appellant sub 4].
7.3. Voorts heeft [appellant sub 4] betoogd dat in het plan onvoldoende gewaarborgd is waar de laad- en losplaats voor de met het plan mogelijk gemaakte supermarkt zal komen te liggen.
7.4. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een verhoging van de verkeersonveiligheid rond de scholen aan het Beethovenplein of een onaanvaardbare toename van de verkeersdruk. Bij de uitvoering zullen waar nodig maatregelen worden getroffen zoals snelheidsbeperkingen. De raad stelt zich op het standpunt dat niet op voorhand extra maatregelen in het kader van de verkeersveiligheid noodzakelijk zijn. Ook met de extra verkeersbewegingen ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling blijft het een relatief rustige woonstraat, aldus de raad.
7.5. Voor zover [appellanten sub 1] hebben betoogd dat het bestemmingsplan niet kon worden vastgesteld zonder het verkeersbesluit tot het instellen van een eenrichtingsverkeer in een deel van de Johan Winnubstlaan mee te nemen overweegt de Afdeling dat de artikelen 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 3.32 van de Wro er niet toe nopen dat een verkeersbesluit dient te worden gecoördineerd met het bestemmingsplan.
7.6. Ten aanzien van de verkeersdrukte en -toename heeft de raad aangegeven dat de straat waar de in- en uitrit van de parkeergarage is gelegen, is gekwalificeerd als woonstraat. Voor een woonstraat hanteert de gemeente Utrecht de richtlijn dat er circa 4000 verkeersbewegingen per etmaal mogen plaatsvinden. Uit de stukken blijkt dat er voor deze planontwikkeling elektronische tellingen zijn uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er in de huidige situatie circa 200 verkeersbewegingen per etmaal plaatsvinden in de Johan Winnubstlaan. Door de ontwikkeling wordt een toename van circa 735-835 verkeersbewegingen per etmaal verwacht. Ook bij deze toename blijft het totale aantal ruim onder de norm van circa 4000 verkeersbewegingen per etmaal. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er ten gevolge van het plan geen onaanvaardbare toename van de verkeersdruk in de omgeving zal ontstaan of in verband hiermee een verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Deze betogen falen.
7.7. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "gemengd" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, uitsluitend op de begane grond en per eenheid tot een maximum brutovloeroppervlakte van 1.450 m2.
7.8. Bij besluit van 26 april 2012 is omgevingsvergunning verleend voor onder meer een supermarkt met een laad- en losplaats in een steeg tussen de winkelstrip en het gezondheidscentrum aan de Händelsstraat.
7.9. De bestemming "Gemengd" strekt zich uit over een groot deel van de gronden. De Afdeling stelt vast dat in het plan de locatie van de laad- en losplaats voor de supermarkt niet is geregeld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad heeft beoogd om in het plan de laad- en losplaats voor de met het plan mogelijk gemaakte supermarkt in een steeg tussen het Gezondheidscentrum en de winkelstrip aan de Händelsstraat te situeren op de locatie waar de omgevingsvergunning betrekking op heeft. Gelet hierop is het plan in zoverre niet vastgesteld in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van de raad om de laad- en losplaats op deze locatie aan de Händelsstraat mogelijk te maken. De Afdeling komt gelet hierop tot het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van de gronden grenzend aan de Händelsstraat waar de laad- en losplaats blijkens de verleende omgevingsvergunning is beoogd, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Dit betoog van [appellant sub 4] slaagt.
7.10. Naar aanleiding van het betoog van [appellant sub 4] dat de laad- en losplaats aan de Händelstraat leidt tot een verkeersonveilige situatie omdat vrachtwagens met een lengte van 18 tot 21 meter een moeilijke bocht moeten maken om de Palestrinastraat in te rijden om vervolgens achteruit de steeg tussen het gezondheidscentrum en de winkelstrip in te rijden, overweegt de Afdeling dat er geen onderzoek is gedaan of de bevoorrading op de desbetreffende locatie veilig kan plaatsvinden en of er - gelet op de bebouwing - voldoende manoeuvreerruimte voor de vrachtwagens is. Dit klemt te meer gelet op de breedte van de Palestrinastraat, de omliggende bebouwing en de nabij gelegen scholen. Gelet hierop heeft de raad onvoldoende inzichtelijk gemaakt of het laden en lossen op deze locatie op een veilige manier kan plaatsvinden. Ook gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Dit betoog van [appellant sub 4] slaagt.
7.11. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen deze gebreken in het bestreden besluit te herstellen, zoals nader uitgewerkt in overweging 11.
Parkeergarage
8. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat in het plan onvoldoende is gewaarborgd waar de in- en uitrit van de met het plan mogelijk gemaakte parkeergarage komt te liggen en dat dit rechtsonzeker is.
8.1. De raad heeft er voor gekozen om in het plan globale bestemmingen op te nemen.
8.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels zijn de voor "gemengd" aangewezen gronden bestemd voor een ondergrondse parkeergarage met ondergrondse bergruimten.
8.3. Bij besluit van 26 april 2012 is een omgevingsvergunning verleend voor onder meer de parkeergarage met een in- en uitrit die is gesitueerd aan de Johan Winnubstlaan.
8.4. Het akoestisch rapport van 28 juli 2011 is uitgevoerd in het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning en ziet uitsluitend op de situatie met de entree van de parkeergarage aan de Johan Winnubstlaan.
8.5. De bestemming "Gemengd" strekt zich uit over een groot deel van de gronden. De Afdeling stelt vast dat in het plan de locatie van de in- en uitrit van de parkeergarage niet is geregeld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad heeft beoogd om in het plan de in- en uitrit van de parkeergarage aan de Johan Winnubstlaan te situeren op de locatie waar de omgevingsvergunning en het akoestisch rapport van 28 juli 2011 betrekking op hebben. Gelet hierop is het plan in zoverre niet vastgesteld in overeenstemming met de kennelijke bedoeling van de raad om de in- en uitrit alleen op deze locatie aan de Johan Winnubstlaan mogelijk te maken. De Afdeling komt gelet hierop tot het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming "Gemengd" ter plaatse van de gronden grenzend aan de Johan Winnubstlaan waar de in- en uitrit van de parkeergarage blijkens de daarvoor verleende omgevingsvergunning is beoogd, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De betogen slagen in zoverre.
8.6. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zoals nader uitgewerkt in overweging 11.
9. [appellant sub 2] betoogt dat het akoestisch rapport van 28 juli 2011 onjuist dan wel onvolledig is geweest en dat de raad zich daarop niet heeft mogen baseren omdat ten onrechte geen melding is gemaakt van de gebruikte reken- en analysemethode. Voorts betoogt hij dat een vergelijking met akoestische onderzoeken die zijn uitgevoerd ten aanzien van de parkeergarage Vaartse Rijn in Utrecht en de parkeergarage van het kantoor SOZAWE in Groningen aantoont dat de geluidsniveaus ter plaatse van de woningen tegenover de in- en uitrit van de parkeergarage aan de Johan Winnubstlaan hoger zouden moeten zijn dan in het onderzoek van Aveco de Bondt is weergegeven. Hij voert in dat verband aan dat bij de verschillende onderzoeken is uitgegaan van een ongeveer gelijk dan wel gelijk bronvermogen voor een rustig rijdende auto - van 87 dB(A) - maar dat er ondanks een kortere afstand tot de woningen aan de Johan Winnubstlaan toch een lagere geluidbelasting bij de woningen is bepaald.
[appellant sub 2] betoogt dat uit het akoestisch rapport betreffende de parkeergarage Vaartse Rijn in Utrecht kan worden afgeleid dat de raad altijd een afstand van een in- en uitrit tot de dichtstbijzijnde woning van 30 meter hanteert.
Tevens stelt hij dat in het onderzoek het geluid van naar buiten optrekkend verkeer ten onrechte niet is meegenomen. Indien de tekortkomingen worden gecorrigeerd zal ter hoogte van de woningen aan de Johan Winnubstlaan sprake zijn van een geluidbelasting van respectievelijk 55 dan wel 61 dB(A) in plaats van 40 dB(A) waar het rapport vanuit gaat.
9.1. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de situering van de in- en uitrit van de parkeergarage in strijd is met de Wet geluidhinder. [appellant sub 3] en anderen betogen dat er een onjuiste afstand tussen enerzijds de in- en uitrit van de parkeergarage en anderzijds de bestaande woningen is aangehouden. Zij betogen dat de in- en uitrit van de garage zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening omdat deze te dicht bij de bestaande woningen is gelegen. [appellant sub 3] en anderen bestrijden de juistheid van de stelling in het vaststellingsbesluit dat voor de bestaande woningen aan de Johan Winnubstlaan de geluidbelasting ongeveer even hoog zal zijn als op de nieuwbouw.
9.2. De raad stelt zich met inachtneming van onder meer het door Ingenieursbedrijf Aveco de Bondt opgestelde akoestisch rapport van 28 juli 2011 op het standpunt dat het plan uit een oogpunt van geluidbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
9.3. Door Ingenieursbedrijf Aveco de Bondt is een akoestisch onderzoek supermarkt en parkeergarage uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 28 juli 2011 (hierna: het akoestisch rapport van 28 juli 2011).
9.4. [appellant sub 2] heeft geen tegenrapport overgelegd waaruit blijkt dat in het akoestisch rapport van 28 juli 2011, afkomstig van een deskundige, wordt uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Ook anderszins is er geen aanleiding om aan de juistheid van de onderzoeksgegevens te twijfelen. De raad heeft in het verweer en nadere verweer van 8 augustus 2012 deugdelijk onderbouwd dat de onderzoeken die [appellant sub 2] aandraagt parkeergarages betreffen die niet vergelijkbaar zijn met de in het plan voorziene parkeergarage omdat niet alleen het bronvermogen verantwoordelijk is voor de uiteindelijke geluidbelasting. De raad heeft daarbij gewezen op parameters als grootte van de opening van de in- en uitrit, of de garage open of gesloten is, of er absorberend materiaal in de garage is, het al dan niet aanwezig zijn van een hellingbaan, de openingstijden en de hoeveelheid verkeer als relevante factoren voor het gemiddelde geluidniveau en dat deze factoren een verklaring kunnen vormen voor de verschillen in gemeten geluidsniveaus ter plaatse van de woningen tegenover de in- en uitrit van de parkeergarage aan de Johan Winnubstlaan.
9.5. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat uit het akoestisch rapport dat is uitgevoerd in het kader van de parkeergarage Vaartse Rijn in Utrecht kan worden afgeleid dat de raad altijd een afstand van een in- en uitrit tot de dichtstbijzijnde woning van 30 meter hanteert, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad dit uitgangspunt hanteert. Ter zitting heeft de raad ook aangegeven dat geen algemene afstand wordt gehanteerd, maar per geval, mede aan de hand van de uitkomsten van een akoestisch onderzoek, een afstand wordt vastgesteld.
9.6. De raad heeft toegelicht dat het geluid van naar buiten optrekkend verkeer wel is meegenomen. In het akoestisch rapport van 28 juli 2011 is aangegeven dat voor de berekening van het maximale geluidsniveau een bronvermogen van respectievelijk 87 dB(A) in de nabijheid van de in- en uitrit en 89 dB(A) op de openbare weg is gehanteerd. De raad heeft toegelicht dat deze waarden passen bij een rustige optrekkende personenwagen en dat dit passend is voor een situatie met een vlakke uitrit en een rustige straat.
9.7. De Wet geluidhinder voorziet in een geluidregime wat betreft zones rondom industrieterreinen, wegen, spoor-, tram- en metrowegen en luchtvaartterreinen. In de Wet geluidhinder worden, voor zover hier van belang, eisen gesteld aan de toelaatbare geluidbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg waar een maximum snelheid van 50 km/h geldt. De Wet geluidhinder is niet van toepassing op de in- en uitrit van de parkeergarage. Reeds hierom faalt het betoog dat hier betrekking op heeft.
9.8. Dit neemt niet weg dat de raad inzichtelijk dient te maken of de locatie van de in- en uitrit uit het oogpunt van geluidbelasting voor de bewoners van de bestaande woningen aan de Johan Winnubstlaan en de Fransz Schubertstraat in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
9.9. In het akoestisch rapport van 28 juli 2011 is berekend dat voor de bestaande woningen de hoogste geluidbelasting ten gevolge van directe hinder van de parkeergarage als gevolg van het in- en uitrijden van de parkeergarage voldoet aan de richtwaarde van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De geluidbelasting vanwege indirecte hinder, de verkeer aantrekkende werking van de beoogde supermarkt, op bestaande woningen voldoet aan de richtwaarde conform de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening van 29 februari 1996. De gecumuleerde geluidbelasting vanwege de verkeer aantrekkende werking van het plan en de al aanwezige geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai leidt niet tot dusdanige geluidbelastingen dat het binnenniveau van omliggende woningen in geding komt, aldus het rapport. Ten opzichte van de geluidbelasting in de huidige situatie op bestaande woningen bedraagt de toename ten gevolge van de verkeer aantrekkende werking van het plan ten hoogste 1 à 2 dB(A), aldus het rapport. Niet is aannemelijk gemaakt dat in het rapport van onjuiste afstanden is uitgegaan.
9.10. Gelet op het voorgaande kan in hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het akoestisch rapport van 28 juli 2011 dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich daarop niet mocht baseren. Gelet op de uitkomsten van dat rapport bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan ook voor de bestaande woningen wat het aspect geluid betreft in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In zoverre falen de betogen van [appellant sub 2] en Bouwman en anderen.
Luchtkwaliteit
10. [appellant sub 4] betoogt dat het plan zal leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en stankoverlast.
10.1. De stelling omtrent de gestelde stankoverlast is niet nader onderbouwd en kan reeds daarom niet slagen.
10.2. Volgens de raad staan de eisen inzake luchtkwaliteit niet aan de vaststelling van het plan in de weg.
10.3. Er is een onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit. In dit onderzoek van Aveco de Bondt van 7 december 2010 is berekend dat de luchtkwaliteit langs de onderzochte wegen onder de geldende grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide blijft en dat door realisatie van het plan de toename in concentraties fijn stof en stikstofdioxide ten gevolge van het plan, ten opzichte van de autonome groei, ruimschoots onder de 1,2 mg/m3 liggen, waardoor de realisatie niet in betekenende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit. [appellant sub 4] heeft de uitkomsten van de berekening niet gemotiveerd betwist. Het plan draagt gezien de uitkomsten van de berekening niet in betekenende mate bij aan de concentratie fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Gelet hierop en gelet op het bepaalde in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer heeft de raad geen aanleiding hoeven zien voor een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit.
10.4. De raad heeft zich gelet op de uitkomsten van het onderzoek naar de luchtkwaliteit terecht op het standpunt gesteld dat de eisen inzake luchtkwaliteit niet aan de vaststelling van het plan in de weg staan. Het betoog faalt.
Alternatieven
11. Voor zover [appellanten sub 1] en [appellant sub 3] en anderen hebben betoogd dat de raad in gebreke is gebleven door bij het bestemmen van de locatie niet te zoeken naar alternatieven, overweegt de Afdeling dat de raad in het verweer heeft toegelicht dat de toegekende bestemmingen zijn gebaseerd op de Nota van Uitgangspunten "Wim Sonneveldschool", vastgesteld door de raad op 12 juli 2007. De raad heeft tot een herontwikkeling willen komen op de locatie van de Wim Sonneveldschool, omdat de school niet meer werd gebruikt en omdat de bestaande winkelfuncties dienden te worden versterkt. Bij het opstellen van de Nota van Uitgangspunten zijn de voor- en nadelen van alternatieve functies/bestemmingen voor de locatie beoordeeld. Uiteindelijk is gekozen voor de in het plan opgenomen bestemmingen mede omdat dit in de visie van de raad de bestaande winkelfunctie versterkt. De raad heeft in redelijkheid tot deze keus kunnen komen. De betogen falen.
Bestuurlijke lus
Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak:
- alsnog onderzoek te doen inzake de vraag of het laden en lossen van de te gebruiken vrachtwagens aan de beoogde locatie aan Händelstraat veilig plaats kan plaatsvinden en te bezien of de betreffende planregeling in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek in stand kan blijven;
- in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek alsnog toereikend te motiveren dat het laden en lossen verkeersveilig kan plaatsvinden, dan wel indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft het besluit van 19 april 2012 te wijzigen;
- het besluit van 19 april 2012 te wijzigen door alsnog in het plan te regelen op welke plaats de in- en uitrit van de parkeergarage en de laad- en losplaats voor de met het plan mogelijk gemaakte supermarkt dient te komen.
12. Indien een andere planregeling wordt vastgesteld, behoeft daarbij geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.
13. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Utrecht op om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- alsnog onderzoek te doen inzake de vraag of het laden en lossen van de te gebruiken vrachtwagens aan de beoogde locatie aan Händelstraat veilig plaats kan plaatsvinden en te bezien of de betreffende planregeling in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek in stand kan blijven;
- in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek alsnog toereikend te motiveren dat het laden en lossen verkeersveilig kan plaatsvinden, dan wel indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft het besluit van 19 april 2012 te wijzigen;
- het besluit van 19 april 2012 te wijzigen door alsnog in het plan te regelen op welke plaats de in- en uitrit van de parkeergarage en de laad- en losplaats voor de met het plan mogelijk gemaakte supermarkt dient te komen;
- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013
224.