Uitspraak 201203175/1/R4


Volledige tekst

201203175/1/R4.
Datum uitspraak: 19 december 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Smurfit Kappa Solid Board B.V. (hierna: Smurfit), gevestigd te Nieuweschans, gemeente Oldambt,
appellante,

en

de raad van de gemeente Coevorden,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Gramsbergerstraat, Coevorden" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft Smurfit beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2012, waar Smurfit, vertegenwoordigd door T. Brandsma en bijgestaan door C. van Roon, en de raad vertegenwoordigd door L.H. Sakkers zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in de bouw van 28 grondgebonden woningen en ongeveer 32 appartementen op het terrein van een voormalige aardappelmeelfabriek aan de zuidrand van de stad Coevorden.

1.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met categorie 3, onder 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op dit besluit.

2. Smurfit voert aan dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat er geen behoefte is aan woningen. Zij voert hiertoe aan dat het plan in strijd is met het Woonplan II en de Woningbouwstrategie Stad Coevorden, waarin het plangebied niet als prioritair te ontwikkelen gebied is aangeduid. De raad heeft volgens Smurfit onvoldoende gemotiveerd waarom deze nieuwbouw gerealiseerd dient te worden, terwijl verschillende woningbouwprojecten in Coevorden gefaseerd worden uitgevoerd of worden uitgesteld. Voorts betwijfelt zij of er behoefte bestaat aan meer seniorenwoningen, zoals de raad in het plangebied wil realiseren.

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met de woningbouwprogramma's. Naar aanleiding van onderzoek naar de bevolkingsprognoses en de effecten hiervan op de woningbouwprogramma's heeft de raad de Woningbouwstrategie Stad Coevorden in maart 2011 vastgesteld. Het bouwproject voor het plangebied is in deze strategie opgenomen, aldus de raad. De marktvraag naar de woningen blijkt volgens de raad uit de omstandigheid dat al 20 van de 60 woningen zijn verkocht. De raad stelt voorts dat het feit dat nieuwbouw in andere projecten een lagere prioriteit heeft, niet betekent dat alle woningbouwprojecten geschrapt moeten worden.

2.2. In de plantoelichting is uiteengezet dat in Coevorden ten gevolge van de bevolkingskrimp minder woningen nodig zijn dan aanvankelijk was aangenomen in de Woningbouwstrategie. Uit de toelichting blijkt voorts dat volgens de raad behoefte blijft bestaan aan ongeveer 450 woningen, dat de raad prioriteit heeft willen geven aan projecten die een verbetering zijn voor het bestaande stedelijk gebied en dat de raad vanwege de verwachte groei van het aantal ouderen aan het bouwen van seniorenwoningen prioriteit geeft.

2.3. Gelet op de toelichting en op de situering van het plangebied op een open plaats binnen stedelijk gebied, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met het gemeentelijk woningbouwbeleid. Ook wordt er geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er, ook uitgaande van een ten opzichte van eerdere prognoses bijgesteld woningbouwprogramma, mag worden verwacht dat er behoefte zal zijn aan de in dit plan voorziene (senioren)woningen. In het aangevoerde wordt dan ook geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

3. Smurfit betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende gemotiveerd is omdat de bodemonderzoeken onvoldoende inzicht bieden in de kosten en maatregelen ter sanering van de bodem. Gelet op het hoge asbestgehalte diende de raad volgens Smurfit nader onderzoek te doen naar de risico's van de huidige situatie. De raad heeft volgens haar voorts miskend dat, ondanks dat de kosten voor sanering door het sluiten van een exploitatieovereenkomst bij de projectontwikkelaar liggen, inzicht verschaft dient te worden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan, inclusief sanering. Hiertoe wijst Smurfit op de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2012, nr. 201001276/1/R2. De raad dient volgens haar ook rekening te houden met de prijsindicatie van de woningen, nu de ontwikkelaar de saneringskosten in de prijs kan verdisconteren.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit de onderzoeksresultaten blijkt dat geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging. De raad stelt dat weliswaar asbestverdacht materiaal is gevonden, maar dat pas na nader onderzoek kan worden vastgesteld of het gaat om verontreiniging. Verder zijn de kosten voor het geschikt maken van de gronden na het aanvragen van offertes door de projectontwikkelaar in de begroting opgenomen en komen de eventuele saneringskosten voor rekening van de projectontwikkelaar.

Tot slot stelt de raad dat regels inzake de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet strekken ter bescherming van het belang van Smurfit en dat het relativiteitsvereiste uit artikel 1.9 van de Chw aldus aan vernietiging van het plan in de weg staat.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 22 december 2010, zaak nr. 200904503/1/R2, staat voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze sanering moet worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het bestemmingsplan met de daarin opgenomen bestemmingen niet had kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.

3.3. In paragraaf 3.3 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect bodemverontreiniging. De uitkomsten van de bodemonderzoeken heeft de raad in deze paragraaf weergegeven. Hieruit blijkt dat de raad een beeld heeft van de bodemverontreiniging in het plangebied. De raad heeft voorts aangegeven dat de kosten voor het geschikt maken van de bodem in de begroting zijn meegenomen en dat over deze kosten een overeenkomst met de projectontwikkelaar is gesloten. De situatie is gelet daarop anders dan in de door Smurfit genoemde uitspraak van 31 augustus 2012, waarin de raad eventuele saneringskosten in het geheel niet in de belangenafweging had betrokken.

3.4. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen Smurfit heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er financiële middelen beschikbaar zijn om de bodem geschikt te maken voor de verwezenlijking van de toegekende bestemmingen. In zoverre wordt aldus geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

Gelet op het voorgaande behoeft het betoog van de raad dat artikel 1.9 van de Chw ten aanzien van deze beroepsgrond aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat geen bespreking.

4. Smurfit exploiteert een kartonfabriek op ongeveer 40 meter afstand van het plangebied. Smurfit voert aan dat de voorziene woningbouw de groeimogelijkheden van het bedrijf beperkt met als gevolg dat de toekomstige bedrijfsvoering niet gewaarborgd kan worden, omdat ten onrechte is uitgegaan van de vergunde milieuruimte van het bedrijf en geen rekening is gehouden met haar uitbreidingsmogelijkheden. Volgens Smurfit wordt ten onrechte geen rekening gehouden met de belangen van gevestigde bedrijven, hetgeen in strijd is met de uitgangspunten uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" en het gemeentelijk economisch beleid.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat Smurfit door het plan niet in haar uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt, nu zij in de huidige situatie al geen uitbreidingsmogelijkheden meer heeft omdat op korte afstand van het bedrijf reeds woningen staan. De voorschriften verbonden aan de milieuvergunning zijn geënt op deze woningen, waardoor uitbreiding van deze vergunning niet meer mogelijk is. De raad geeft voorts aan dat niet is gebleken dat Smurfit uitbreidingsplannen heeft waarmee rekening gehouden had moeten worden.

4.2. De bedrijfsbebouwing van Smurfit ligt op een afstand van ongeveer 40 meter van de gevel van de in het plan voorziene woningen. De afstand van het bedrijf tot de dichtstbijzijnde bestaande woning aan de Gramsbergerstraat is ook ongeveer 40 meter. Ter zitting is toegelicht dat de milieuvergunning van Smurfit op deze bestaande woningen is gemaximaliseerd. Gelet op het voorgaande heeft Smurfit reeds geen uitbreidingsmogelijkheden in de richting van de Gramsbergerstraat. Gelet daarop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de in het plan voorziene woningen geen extra beperking vormen voor de bedrijfsvoering en groeimogelijkheden van Smurfit. Het betoog faalt.

In hetgeen Smurfit heeft aangevoerd over het afwijken van het gemeentelijk economisch beleid en van de VNG-brochure, wordt gelet op het voorgaande geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het plan hiermee in strijd zou zijn. Het betoog faalt.

5. Smurfit voert aan dat de geplande woningen ten onrechte zijn gesitueerd binnen de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein "Leeuwerikenveld 1". Het plangebied ligt geheel binnen de 50 dB(A)-zone en voor de helft in de 55 dB(A)-zone. Volgens Smurfit is er, in tegenstelling tot hetgeen de raad stelt, geen sprake van een bestaande situatie, nu woningbouw in het plangebied nog niet mogelijk was. Hiervoor verwijst zij naar een uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2009 in een vergelijkbare zaak waarbij Smurfit eveneens betrokken was, met zaaknr. 200806376/1/R2.

Smurfit voert voorts aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de cumulatie van geluidzones. Zij betoogt dat de raad dit ten onrechte niet nodig heeft geacht. Ook 30 km/uur-wegen, de geluidzone van de nabijgelegen Euregioweg en van de spoorlijn Zwolle-Emmen moeten volgens Smurfit in deze cumulatie worden betrokken.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat rekening is gehouden met het geluid uit de omgeving en dat ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. De raad stelt hiertoe dat de gevel van het dicht bij het bedrijf gelegen appartementengebouw wordt uitgevoerd als een dove gevel en dat dit gebouw fungeert als geluidsbarrière voor de achterliggende woningen. Verder stelt de raad dat voor de woningen waarvoor de voorkeursgrenswaarde niet kan worden gehaald een hogere grenswaarde is vastgesteld. De raad stelt voorts dat cumulatie van geluidsbronnen terecht niet is meegenomen in de geluidsberekening. Er is volgens de raad naast het bedrijventerrein immers geen sprake van een andere geluidsbron die in de toekomstige situatie de voorkeursgrenswaarde bij een van de woningen overschrijdt. Er is geen geluidhinder te verwachten van de spoorlijn en de Euregioweg, de Gramsbergerstraat is een 30km/uur weg, en de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is niet van toepassing op 30 km/uur wegen, aldus de raad. Bovendien wordt de gevel van het appartementengebouw dat is gelegen aan de 30 km/uur weg als een dove gevel uitgevoerd en liggen de overige woningen op grotere afstand van deze weg, waardoor geen geluidhinder te verwachten is, aldus de raad. Tot slot voert de raad aan dat de regels inzake geluid in en rondom de woningen niet dienen ter bescherming van de belangen van Smurfit en strijd met deze regels daarom ingevolge artikel 1.9 van de Chw niet tot een vernietiging van het plan kan leiden.

5.2. De Afdeling stelt vast dat de in het plan mogelijk gemaakte woningbouw moet worden aangemerkt als een nieuwe situatie aangezien woningbouw planologisch gezien nog niet mogelijk is op deze locatie.

Het bedrijventerrein waarop Smurfit is gevestigd is een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wgh.

Ingevolge artikel 40 van de Wgh dient in een dergelijk geval een rond het industrieterrein gelegen zone te worden vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Wgh, voor zover thans van belang, worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wro dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling gaan of blijven behoren tot een zone, ter zake van de geluidbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 44, onderscheidenlijk 47, eerste lid, als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Voor een deel van de in het plan voorziene woningen zijn hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 45 van de Wgh vastgesteld. De raad diende bij het vaststellen van het bestemmingsplan aldus de wettelijke waarde van 50 dB(A) en de vastgestelde hogere waarden van maximaal 55 dB(A) in acht nemen.

Uit de afbeelding op pagina 20 van de plantoelichting volgt dat het plangebied geheel is gelegen binnen de 50 dB(A)-contour behorend bij het industrieterrein en voor een gedeelte is gelegen binnen de 55 dB(A)-contour. In artikel 9, lid 9.2.1, aanhef en onder b van de planregels is vastgelegd dat de voorgevel van het in het plan voorziene appartementengebouw dient te worden uitgevoerd als een dove gevel. Dit heeft tot gevolg dat ingevolge artikel 1b, onder 4, van de Wgh toetsing aan die wet voor deze gevel achterwege blijft.

Uit het geluidrapport van Stroop 'AO vaststelling nieuwbouwplan woningen Gramsbergerstraat 75/77 te Coevorden', van 21 maart 2011 volgt dat voor twee woningen geen hogere grenswaarde vastgesteld kon worden, omdat zij buiten de 55 dB(A)-contour waren gesitueerd. De raad heeft te kennen gegeven dat deze woningen naar aanleiding van dat onderzoek zijn verplaatst, zodat zij in het plan zijn gesitueerd binnen de 55 dB(A)-contour.

5.3. Uit het voorgaande blijkt dat de raad heeft beoordeeld of ter plaatse van de in het plan voorziene woningen aan de wettelijke geluidnormen kan worden voldaan. Aangezien voor een deel van de woningen aan de grenswaarde van 50 dB(A) kan worden voldaan, voor de andere in het plan voorziene woningen aan de maximale hogere grenswaarde van 55 dB kan worden voldaan en de voorgevel van het appartementengebouw wordt uitgevoerd als een dove gevel, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de in het plan voorziene woningen een aanvaardbaar geluidsniveau en derhalve in zoverre een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Ten aanzien van de door Smurfit genoemde uitspraak van 29 juli 2009 merkt de Afdeling op dat de situatie in die zaak verschilt van de aan de orde zijnde situatie, aangezien de afstand van de voorziene bebouwing tot het bedrijf van Smurfit in die zaak slechts ongeveer 20 meter betrof en de in dat plan voorziene woningen ook op korte afstand van een nieuwe ontsluitingsweg waren gelegen. Het betoog faalt.

6. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wgh heeft een weg een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, geldt het eerste lid niet met betrekking tot wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

6.1. Niet in geschil is dat op de Gramsbergerstraat een maximum snelheid van 30 km per uur geldt. De raad heeft zich, gelet op het voorgaande, terecht op het standpunt gesteld dat artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wgh van toepassing is.

Dit laat echter onverlet dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 3 september 2003 in zaaknummer 200203751/1, hoewel de Wgh daartoe niet verplicht, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, ook in het geval een 30 km/ uur-zone is ingesteld, moet worden nagegaan of de geluidbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

6.2. Gelet op de omstandigheid dat de gevel van het aan de Gramsbergerstraat grenzende appartementengebouw wordt uitgevoerd als dove gevel en de overige woningen in het plangebied zijn gelegen op een afstand van ongeveer 50 meter van de doorgaande Gramsbergerstraat, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten gevolge van de Gramsbergerstraat geen onaanvaardbare geluidhinder ter hoogte van de in het plan voorziene woningen te verwachten is.

6.3. De spoorlijn Zwolle-Emmen heeft een geluidszone van 100 meter aan weerszijden van het spoor. Het plangebied ligt op meer dan 100 meter afstand van de spoorlijn. Gelet daarop wordt in het aangevoerde ook in zoverre geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van de spoorlijn geen onaanvaardbare geluidhinder ter hoogte van het plangebied te verwachten is.

6.4. De Euregioweg ligt op een afstand van ongeveer 180 meter van het plangebied. De raad heeft toegelicht dat uit een SRM I berekening blijkt dat bij een afstand van 180 meter de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van de Euregioweg geen onaanvaardbare geluidhinder ter hoogte van het plangebied te verwachten is.

6.5. De raad heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat onderzoek naar de cumulatie van geluidzones op grond van de Wgh niet verplicht is. In het aangevoerde wordt gelet op de beperkte geluidbelasting ten gevolge van de Gramsbergerstraat, de spoorlijn en de Euregioweg, geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook gelet op cumulatie van geluid onaanvaardbare geluidhinder ter hoogte van het plangebied niet te verwachten is. Het betoog faalt.

6.6. Het betoog van de raad dat artikel 1.9 Chw ten aanzien van deze beroepsgronden over geluidhinder aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.

7. Smurfit betoogt dat ter plaatse van de in het plan voorziene woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Zij voert hiertoe aan dat het plan in strijd is met de herziene nota stankbeleid uit 1994 van het ministerie van VROM en met het rijksbeleid geur uit 1995. Smurfit kan de motivering van de raad om van dit beleid af te wijken niet volgen. De raad is bij de beoordeling van de geurhinder ten onrechte ervan uitgegaan dat woningbouw in het plangebied een bestaande situatie betreft, zo betoogt zij.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat om cultuurhistorische en stedenbouwkundige redenen ervoor is gekozen om te bouwen binnen de geurcontour waarbinnen volgens het geurbeleid terughoudendheid dient te worden betracht met het bouwen van woningen. De raad wil geen gat laten vallen in de wijk door het plangebied niet te bebouwen en wil de restanten van het gebouw van de voormalige aardappelmeelfabriek behouden door die als gevel voor het appartementengebouw te gebruiken. De raad erkent dat sprake kan zijn van enige geurhinder, maar stelt dat deze geringe hinder acceptabel moet worden geacht. De raad wijst op de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2007, met zaaknr: 200606700/1 over het bestemmingsplan "Coevorden centrum Bogasterrein". De Afdeling heeft in die uitspraak de geurbelasting vanwege Smurfit op de in dat plan voorziene woningen aanvaardbaar geacht. Omdat in die zaak sprake is van een vergelijkbare situatie, kan volgens de raad worden aangenomen dat ook de voorliggende situatie acceptabel is. De uitkomsten uit het geuronderzoek uit 2008 zijn volgens de raad minder positief, omdat Smurfit zich destijds niet aan de vergunningseisen had gehouden. De vergunde geuremissie zal volgens de raad dan ook lager zijn dan de resultaten uit dat onderzoek.

De raad stelt zich verder op het standpunt dat de bezwaren van Smurfit met betrekking tot het woon- en leefklimaat van de bewoners van de voorziene woningen ingevolge artikel 1.9 van de Chw niet tot een vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden, aangezien het geen rechtsnorm betreft die strekt ter bescherming van de belangen van Smurfit.

7.2. In de plantoelichting is het toegepaste toetsingskader voor geurhinder uitgelegd aan de hand van het nationale geurbeleid, neergelegd in de Herziene Nota Stankbeleid van het ministerie van VROM uit 1994 en de brief rijksbeleid geur van de minister van VROM uit 1995. Uitgangspunt van dit beleid is het voorkomen van nieuwe hindersituaties. Indien de geurconcentratie lager is dan 1 geureenheid per m³ (ge/m³) als 99,5 percentiel, wordt volgens het beleid geen hinder verwacht. Indien de geurconcentratie hoger is dan 10 ge/m³ als 98 percentiel, is sprake van een saneringssituatie; woningbouw kan dan niet worden toegestaan. Indien het gebied tussen de geurcontouren van 1 ge/m³ als 99,5 percentiel en 10 ge/m³ als 98 percentiel ligt, dient terughoudendheid te worden betracht bij het bouwen van woningen.

7.3. Uit de plantoelichting blijkt dat het plangebied ligt tussen de geurcontouren van 11 en 4 ge/m³ als 98 percentiel. Volgens het rijksbeleid dient ter plaatse aldus terughoudendheid te worden betracht bij het bouwen van woningen. Ook vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de raad te bezien of de geurhinder afkomstig van de fabriek van Smurfit ter hoogte van de in het plan voorziene woningen als aanvaardbaar kan worden beoordeeld.

7.4. Het onderzoeksbureau Witteveen + Bos heeft een beperkt snuffelonderzoek uitgevoerd op één willekeurige dag en daarnaast een klachtenanalyse opgesteld. De uitkomsten van dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport Inventariserend onderzoek geursituatie ter hoogte van de voormalige aardappelmeelfabriek te Coevorden van 3 juli 2008. Uit het rapport volgt dat de geur afkomstig van de fabriek tot op 400 à 500 meter afstand duidelijk waarneembaar is. Volgens het rapport ligt de gemeten geuremissie in dezelfde orde van grootte als eerder gemeten in 2003. Toegelicht wordt dat naar aanleiding van het onderzoek uit 2003 door Smurfit geurreducerende maatregelen getroffen moesten worden, waarna uit nader onderzoek in 2005 bleek dat de geuremissie sterk was gereduceerd. Uit het rapport uit 2008 volgt dat de situatie is verslechterd ten opzichte van de situatie in 2005 en dat wordt aanbevolen de situatie uit 2005 weer te realiseren door zo nodig extra geurreducerende maatregelen te treffen.

7.5. Uit het voorgaande volgt dat de geuremissie van Smurfit tijdens de meting in 2008 is toegenomen ten opzichte van de situatie in 2005, die destijds door de Afdeling als aanvaardbaar werd beoordeeld. Gelet op het voorgaande wordt met het snuffelonderzoek niet aangetoond dat ter plaatse van de in het plan voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd.

De raad heeft aangevoerd dat ten tijde van de meting in 2008 niet aan de vergunningvoorschriften werd voldaan. Deze enkele stelling acht de Afdeling echter onvoldoende om aan te tonen dat wel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter hoogte van de in het plan voorziene woningen kan worden gewaarborgd indien aan de vergunningvoorschriften wordt voldaan.

7.6. Voor zover de raad betoogt dat de geurhinder aanvaardbaar is, omdat de situatie in dit plan vergelijkbaar is met de situatie in het bestemmingsplan "Bogasterrein", overweegt de Afdeling het volgende.

Niet in geschil is dat in het bestemmingsplan "Bogasterrein" op een afstand van meer dan 100 meter van het bedrijf van Smurfit woningen mogelijk zijn gemaakt. In dit plan worden op een afstand van 50 meter van het bedrijf van Smurfit woningen mogelijk gemaakt. Gelet op deze verschillen in de feitelijke situatie tussen het bestemmingsplan "Bogasterrein" en het voorliggende bestemmingsplan heeft de raad er niet vanuit mogen gaan dat de situatie dermate vergelijkbaar is dat uit het oordeel van de Afdeling in de uitspraak uit 2007 zonder meer kan worden afgeleid dat ook de geursituatie ter plaatse van de in het voorliggende plan voorziene woningen aanvaardbaar is.

7.7. Gelet op het voorgaande berust het standpunt van de raad dat ter hoogte van de in het plan voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd niet op een deugdelijk onderzoek. Voorts heeft de raad er geen blijk van gegeven rekening te hebben gehouden met het rijksgeurbeleid, welk beleid aangeeft terughoudendheid te betrachten bij het mogelijk maken van woningbouw bij een geurbelasting als hier aan de orde teneinde nieuwe geurhindersituaties te voorkomen, terwijl gelet op het voorgaande niet is verzekerd dat geen nieuwe hindersituatie zal ontstaan.

7.8. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr. 201006426/1/R2 kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 van de Chw de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. Met de in het bestemmingsplan aangehouden afstand tussen het bedrijf van Smurfit en de nieuwe woningen wordt beoogd zowel de belangen van de omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat als het belang van het bedrijf bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening te waarborgen. Nu Smurfit door de bouw van de woningen mogelijk geconfronteerd zal worden met klachten over milieuhinder, staat artikel 1.9 Chw er niet aan in de weg dat hij aanvoert dat in het plangebied geen goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

7.9. In hetgeen Smurfit heeft aangevoerd wordt aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

8. Smurfit heeft zich in het beroepschrift verder beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Smurfit heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt.

9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van 7 februari 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gramsbergerstraat, Coevorden";

III. veroordeelt de raad van de gemeente Coevorden tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Smurfit Kappa Solid Board B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 941,52 (zegge: negenhonderdeenenveertig euro en tweeënvijftig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Coevorden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Smurfit Kappa Solid Board B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012

539-731.