Uitspraak 201111927/1/A3


Volledige tekst

201111927/1/A3.
Datum uitspraak: 28 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Leiden,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 oktober 2011 in zaak nr. 11/2914 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden.

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft het college een aanvraag van [appellante] om verlening van een ligplaatsvergunning afgewezen.

Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 2 oktober 2009 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 februari 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. F.R. Schouten-Korwa, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Kooij en drs. A.B.F. Nijssen, werkzaam bij de gemeente Leiden, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3 van de Verordening op de woonschepen (hierna: verordening) is het verboden om zonder een vergunning van burgemeester en wethouders met een woonschip een ligplaats in te nemen.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, stelt de raad een ligplaatsenplan vast waarin wordt aangegeven op welke locaties een ligplaatsvergunning voor woonschepen kan worden verleend.

Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder h, kan een ligplaatsvergunning worden geweigerd indien het niet aannemelijk is dat de aanvrager binnen 26 weken na het verlenen van de vergunning met het woonschip de plaats waarvoor de ligplaatsvergunning is verleend, kan innemen.

2. Bij besluit van 21 maart 2000 heeft de raad van de gemeente Leiden (hierna: de raad) het Ligplaatsenplan Woonschepen 2000 en de bijbehorende detailkaart P13 vastgesteld. Hierbij zijn drie ligplaatsen in de Trekvliet aan de zijde van de Rooseveltstraat en vier ligplaatsen aan de zijde van de Zoeterwoudseweg te Leiden gecreëerd.

Bij besluit van 21 april 2009 heeft de raad de partiële herziening Ligplaatsenplan Woonschepen 2000 (hierna: het ligplaatsenplan) vastgesteld, zoals, voor zover hier van belang, getekend in het Ligplaatsenplan Woonschepen detailkaart P13 van september 2007 (hierna: oude detailkaart). Hierbij zijn vorenbedoelde drie ligplaatsen aan de zijde van de Rooseveltstraat geschrapt. Op de oude detailkaart is de strook water waarbinnen ligplaats 1 kon worden ingenomen ten opzichte van de detailkaart bij het Ligplaatsenplan Woonschepen 2000 in zuidelijke richting verlengd.

Bij besluit van 16 december 2010 heeft de raad de oude detailkaart ingetrokken, detailkaart P13 van november 2009 (hierna: nieuwe detailkaart) vastgesteld en bepaald dat deze met terugwerkende kracht met ingang van 2 mei 2009 in werking treedt en in de plaats komt van de oude detailkaart. De nieuwe detailkaart is wat de ligplaatsen betreft aan de zijde van de Zoeterwoudseweg gelijk aan de detailkaart P13 behorende bij het Ligplaatsenplan Woonschepen 2000.

3. In de aanvraag van 13 april 2009 heeft [appellante] een vergunning gevraagd voor een ligplaats voor een woonschip met bijbehorende voorzieningen. Deze ligplaats betreft de oostelijke oever van de Trekvliet nabij de Corbuloweg en de Zoeterwoudseweg te Leiden en is in de aanvraag aangeduid als P13 ligplaats 1.

4. Het college heeft aan de afwijzing van de aanvraag, die in bezwaar opnieuw is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat het niet aannemelijk is dat [appellante] binnen 26 weken na het verlenen van de vergunning met het woonschip de plaats waarvoor de ligplaatsvergunning is verleend, kan innemen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de nieuwe detailkaart dient te worden toegepast en dat de ligplaats volgens die kaart uitsluitend aan particuliere gronden grenst en alleen via deze gronden kan worden betreden en verlaten. [appellante] heeft voor het betreden en verlaten van het woonschip daarom toestemming nodig van de eigenaar van de naastgelegen gronden. Zij beschikt niet over deze toestemming, terwijl evenmin aannemelijk is dat haar deze toestemming zal worden verleend, aldus het college.

5. De rechtbank heeft het besluit van 15 februari 2011 vernietigd wegens een motiveringsgebrek. Zij heeft hierbij overwogen dat het college in het besluit van 15 februari 2011 is uitgegaan van de nieuwe detailkaart, terwijl het besluit waarbij die kaart is vastgesteld ten tijde van dat besluit nog niet bekend was gemaakt. Derhalve had het college bij het besluit van 15 februari 2011 moeten uitgaan van de oude detailkaart, volgens welke kaart de ligplaats niet geheel aan particuliere grond grenst, zodat het innemen daarvan in beginsel - ook volgens het college - conform de toepasselijke regelgeving zou kunnen zijn, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het besluit van 15 februari 2011 in stand te laten. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van de nieuwe detailkaart.

6. Het hoger beroep richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat zij binnen 26 weken na het verlenen van de vergunning de ligplaats met haar woonboot kan innemen. [appellante] voert hiertoe aan dat, indien de rechtbank de oude detailkaart van toepassing had geacht, volgens welke kaart de ligplaats niet geheel aan particuliere grond grenst, zij geen toestemming nodig heeft van de eigenaar van de naastgelegen gronden, zodat het innemen daarvan niet in strijd is met artikel 6, derde lid, onder h, van de verordening.

6.1. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 maart 2010 in zaak nr. 200906261/1/H2, geldt bij een heroverweging in bezwaar als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht, als uitgangspunt dat rekening moet worden gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment voordoen en dat het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstiger positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Wel kan in bijzondere gevallen van dit uitgangspunt worden afgeweken. Een zodanig bijzonder geval doet zich hier voor. Daartoe wordt het volgende overwogen.

Tussen partijen is niet in geschil dat de ligplaats volgens de oude detailkaart zowel grenst aan particuliere gronden als aan gronden van de gemeente Leiden. Evenmin is in geschil dat [appellante] bij de toepasselijkheid van de oude detailkaart het woonschip via de gemeentelijke gronden zou kunnen betreden en verlaten en dat alsdan geen toestemming benodigd zou zijn van de eigenaar van de naast de ligplaats gelegen particuliere gronden om de ligplaats via die gronden te betreden en te verlaten. Bij de toepassing van de oude detailkaart kan de ligplaatsvergunning niet wegens het ontbreken van toestemming van de eigenaar van de naastgelegen gronden ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder h, van de verordening worden geweigerd. Het moet er daarom wat betreft de in artikel 6, derde lid, aanhef en onder h, van de verordening vervatte weigeringsgrond voor worden gehouden dat [appellante] op grond van de oude detailkaart met succes aanspraak kon maken op verlening van de ligplaatsvergunning.

Voorts is de nieuwe detailkaart met terugwerkende kracht tot 2 mei 2009 vastgesteld. Met de nieuwe detailkaart wordt een verkleining en een verkorting van de ligplaats bewerkstelligd ten opzichte van de op de oude detailkaart aangebrachte ligplaats, hetgeen een wijziging betreft in een belastende zin. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 1999 in zaak nr. H01.98.1752 (LJN: AP5946). Aan belastende regelingen wordt, behoudens in uitzonderlijke gevallen, geen terugwerkende kracht toegekend.

Een zodanig uitzonderlijk geval doet zich hier niet voor. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat de verlenging in zuidelijke richting van de strook water waarbinnen ligplaats 1 kon worden ingenomen op de oude detailkaart, anders dan het college heeft betoogd, niet op een kennelijke fout berust. De voorschriften en kaart van dat plan zijn op dit punt duidelijk. Het college voert aan dat de raad destijds niet heeft bedoeld de ligplaats te verlengen, hetgeen volgens het college blijkt uit de omstandigheid dat in het besluit van de gemeenteraad van 21 april 2009 terzake slechts is vermeld dat drie ligplaatsen in de Trekvliet nabij de Rooseveltstraat worden geschrapt en daarin geen melding is gemaakt van een verlenging van de strook waar de ligplaats kon worden ingenomen. Dit betoog leidt niet tot het daarmee beoogde resultaat, nu het weliswaar een mogelijke verklaring voor de fout biedt, maar deze fout daarmee nog niet als zodanig kenbaar was voor degenen die zijn afgegaan op de duidelijke voorschriften en oude detailkaart.

Onder de hiervoor uiteengezette omstandigheden, in samenhang bezien, brengt de rechtszekerheid in dit geval mee dat de aanvraag van [appellante] dient te worden getoetst aan de oude detailkaart. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.

8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 oktober 2011 in zaak nr. 11/2914, voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten;

III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Leiden op om met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leiden aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 227,00 (zegge: tweehonderdzevenentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012

280-748.