Uitspraak 201006615/1/R4


Volledige tekst

201006615/1/R4.
Datum uitspraak: 7 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Valkenswaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Valkenswaard,
3. [appellant sub 3], wonend te Valkenswaard,
4. de stichting Stichting Belangengroep Europalaan e.o. Valkenswaard (hierna: de Stichting), gevestigd te Valkenswaard,
5. [appellant sub 5], wonend te Valkenswaard, en anderen,
6. [appellant sub 6], wonend te Valkenswaard, en anderen,
7. [appellant sub 7], wonend te Valkenswaard,
8. [appellant sub 8], wonend te Valkenswaard,
9. [appellanten sub 9] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [appellant sub 9]), wonend te Valkenswaard,
10. [appellant sub 10], wonend te Valkenswaard,

en

het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college hogere waarden vastgesteld voor de op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van een aantal woningen te Valkenswaard vanwege de Europalaan, Zuidelijke Randweg, Leenderweg en Valkenierstraat te Valkenswaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] tijdig beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 9] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Bij besluit van 11 januari 2011 heeft het college opnieuw hogere waarden vastgesteld voor de op grond van de Wgh ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van een aantal woningen te Valkenswaard vanwege de Europalaan, Zuidelijke Randweg, Leenderweg en Valkenierstraat te Valkenswaard.

[appellant sub 1], [appellant sub 9], [appellant sub 3] en [appellant sub 6] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2012, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen.

Bij tussenuitspraak van 27 juni 2012, nr. 201006615/1/T1/R4, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen acht weken na de verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 11 januari 2011 te herstellen.

De Stichting, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

Het college heeft bij brief van 7 augustus 2012 te kennen gegeven de gebreken in het besluit van 11 januari 2011 te hebben hersteld.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 7] en [appellant sub 9] hebben een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 23 februari 2010 in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en in de einduitspraak dient te worden vernietigd.

Tevens heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 11 januari 2011 in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende is gemotiveerd en het college opgedragen:

- met inachtneming van hetgeen in 2.13.2 van de tussenuitspraak is overwogen alsnog inzichtelijk te maken welk percentage autonome verkeersgroei is gebruikt voor de berekeningen van het rapport "Verkeerskundige toets reconstructie Europalaan" van DHV van juni 2009 (hierna: het verkeersonderzoek) en op welke overwegingen de keuze voor het gebruikte percentage is gebaseerd;

- met inachtneming van hetgeen in 2.14.2 van de tussenuitspraak is overwogen alsnog inzichtelijk te maken wat de uitkomsten zijn van de uitsplitsing van het vrachtverkeer en de etmaalintensiteiten zoals vermeld in het verkeersonderzoek;

- met inachtneming van hetgeen in 2.18.2 van de tussenuitspraak is overwogen alsnog inzichtelijk te maken wat de uitkomsten zijn van het onderzoek naar het geluidscherm parallel aan de Europalaan bij de woning van [appellant sub 9] aan de [locatie] te Valkenswaard, en zo nodig het besluit van 11 januari 2011 te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen.

Procedureel

2. In de uitspraak van 29 augustus 2012 in zaak nr. 200909837/1/R4 heeft de Afdeling overwogen dat in een geval waarin na een tussenuitspraak een motiveringsgebrek is hersteld zonder dat dit heeft geleid tot een nader besluit, voor appellanten bij het naar voren brengen van een zienswijze geen ruimte bestaat voor uitbreiding van hun beroepsgronden met een nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgrond.

2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2.2. Het college heeft in de bijlagen bij de brief van 7 augustus 2012 het besluit van 11 januari 2011 nader gemotiveerd. Hoewel het college deze bijlagen bij de brief van 7 augustus 2012 als besluit heeft aangemerkt, is naar het oordeel van de Afdeling in zoverre geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 januari 2011 met de nadere motivering niet zijn gewijzigd. Reeds hierom dienen de zienswijzen van [appellant sub 9], [appellant sub 3] en [appellant sub 1] over de autonome verkeersgroei en de zienswijzen van [appellant sub 9] en [appellant sub 2] over de uitsplitsing van de verkeerscijfers buiten inhoudelijke bespreking te blijven, nu deze zienswijzen een uitbreiding van hun beroepsgronden inhouden.

3. Voor zover de Stichting, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zich keren tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van 15 augustus 2012 in zaak nr. 201009068/1/A2 dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Van een zeer uitzonderlijk geval is hier geen sprake, zodat van het daarin gegeven oordeel wordt uitgegaan.

Inhoudelijk

4. Het college heeft uiteengezet dat het verkeersmodel waarop het verkeersonderzoek is gebaseerd, uitgaat van een autonome verkeersgroei van 1,5% per jaar. Dit percentage is afgeleid uit het rapport "Effecten beleidsinstrumenten van de Nota Mobiliteit" van Rijkswaterstaat uit november 2005. De 1,5% verkeersgroei is in de hoofdtekst van het verkeersonderzoek afgerond op 2%, hetgeen voor verwarring heeft kunnen zorgen, aldus het college.

4.1. De Stichting en [appellant sub 2] voeren aan dat de 1,5% verkeersgroei per jaar in het rapport van Rijkswaterstaat slechts betrekking heeft op personenauto's en niet op vrachtverkeer.

4.2. In het rapport van Rijkswaterstaat is vermeld dat in de periode van 2000 tot 2020 een toename van 35% van het totale aantal personenautokilometers wordt verwacht. In het rapport staat tevens dat de groei van het vrachtverkeer samen met het personenverkeer tussen 2000 en 2020 uitkomt op 50%.

4.3. Een groei van 35% in 20 jaar van het totale aantal personenautokilometers staat gelijk aan een groei van 1,5% per jaar in deze periode. Een groei van 50% in 20 jaar van het vrachtverkeer en personenverkeer samen staat gelijk aan een groei van 2% per jaar in deze periode. Nu volgens het college het verkeersonderzoek uitgaat van 1,5% autonome verkeersgroei per jaar, terwijl het verkeersonderzoek er tevens van uitgaat dat de Europalaan na de reconstructie door vrachtverkeer wordt gebruikt, moet worden geconcludeerd dat het verkeersonderzoek wat betreft de autonome verkeersgroei op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd. Het college heeft dit niet onderkend. In zoverre is het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorbereid.

5. Het college heeft in zijn nadere motivering in een tabel de percentages van de etmaalintensiteit van het verkeer op enerzijds de Bakkerstraat, [appellant sub 6]straat, Valkenierstraat en Wolbergstraat en anderzijds de Europalaan, Eindhovenseweg, Leenderweg en Zuidelijke Randweg weergegeven.

5.1. [appellant sub 1], de Stichting en [appellant sub 7] voeren aan dat de nadere motivering van het college nog steeds niet inzichtelijk maakt op welke wijze rekening is gehouden met de samenstelling van het verkeer.

5.2. Het college heeft bij de weergave van de etmaalintensiteit niet vermeld welk aandeel het vrachtverkeer heeft in het totale verkeer. In zoverre is het gebrek in het besluit van 11 januari 2011 niet hersteld en is het besluit ook in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorbereid.

6. Nu, gelet op het voorgaande, de gebreken in het besluit van 11 januari 2011 met betrekking tot het verkeersonderzoek niet zijn hersteld, behoeft hetgeen [appellant sub 9] heeft aangevoerd over de berekeningen voor het geluidscherm bij zijn woning aan de [locatie] geen bespreking meer. De uitkomsten van deze berekeningen zijn immers afhankelijk van de uitkomsten van het verkeersonderzoek.

Conclusie

7. In rechtsoverweging 2.22 van de tussenuitspraak is reeds overwogen dat de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] tegen het besluit van 23 februari 2010 gegrond zijn.

Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken en hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] tegen het besluit van 11 januari 2011 gegrond. Nu uit de tussenuitspraak volgt dat de beroepsgronden van [appellant sub 3] en [appellant sub 10] tegen het besluit van 11 januari 2011 falen, zijn hun beroepen tegen dit besluit ongegrond.

Het besluit van 23 februari 2010 dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Het besluit van 11 januari 2011 dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

8. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Daarbij overweegt de Afdeling ten aanzien van het verzoek van [appellant sub 6] en anderen om vergoeding van de kosten van een deskundigenrapport het volgende. Het verzoek betreft werkzaamheden verricht door milieuadviesbureau "het Groene Schild", dat voor [appellant sub 6] en anderen de brief met de gronden van het beroep en de zienswijze naar aanleiding van het deskundigenbericht heeft opgesteld. Gelet op de inhoud van deze stukken dienen de kosten hiervan niet te worden aangemerkt als kosten van een door een deskundige uitgebracht verslag, als bedoeld in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, waarvan de kosten ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, maar als kosten van beroepsmatige rechtsbijstandsverlening in de zin van artikel 1, onder a, van dat besluit. De kosten moeten daarom worden geacht te zijn begrepen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, die ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van dat besluit forfaitair worden bepaald. De kosten komen derhalve niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 10] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard van 23 februari 2010 en de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], de Stichting, [appellant sub 5] en anderen, [appellant sub 6] en anderen, [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 9] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard van 11 januari 2011 gegrond;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 10] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard van 11 januari 2011 ongegrond;

III. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard van 23 februari 2010 en 11 januari 2011;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 655,50 (zegge: zeshonderdvijfenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij de stichting Stichting Belangengroep Europalaan e.o. Valkenswaard in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant sub 5] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant sub 6] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant sub 7] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant sub 8] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellanten sub 9] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 123,96 (zegge: honderddrieëntwintig euro en zesennegentig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant sub 10] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3], € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor de stichting Stichting Belangengroep Europalaan e.o. Valkenswaard, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 5] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 6] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 7], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 8], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 9], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 10] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Jacobs
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012

375-717.