Uitspraak 201202930/1/R2


Volledige tekst

201202930/1/R2.
Datum uitspraak: 7 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant] en anderen, gevestigd te [plaats], gemeente Oost Gelre,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Oost Gelre,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Appartementencomplex Nieuwe Maat" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Wooncorporatie ProWonen een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Scheffer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Wooncorporatie ProWonen, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Enschede.

Overwegingen

Het plan

1. Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex voor maximaal 15 appartementen nabij het centrum van de kern Lichtenvoorde.

Ontvankelijkheid

2. De raad en Woningcorporatie ProWonen betwisten de ontvankelijkheid van [appellant] en anderen. Volgens Woningcorporatie ProWonen zijn de instellers van het beroepschrift zodanig ruim geformuleerd dat niet is vast te stellen dat het beroepschrift door een belanghebbende is ingediend. De raad wijst erop dat uit het kadaster blijkt dat [belanghebbende] eigenares is van de gronden en gebouwen grenzend aan het plangebied, en uitsluitend zij een rechtstreeks belang bij het plan kan hebben. Volgens de raad blijkt uit het beroepschrift evenwel niet dat het beroep mede namens [belanghebbende] is ingesteld.

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2. In het beroepschrift staat dat het beroep wordt ingesteld namens [appellant], State of Art B.V. en de overige B.V.'s en bedrijven uit de [belanghebbende] Groep. Bij het beroepschrift zijn de desbetreffende uittreksels uit de Kamer van Koophandel gevoegd. Hieruit blijkt dat de statutaire naam van [appellant] "[…] [appellant]" is. In de uittreksels staat ook dat […] [belanghebbende] bestuurder en enig aandeelhouder is van [belanghebbende] De Afdeling is van oordeel dat hiermee genoegzaam vaststaat dat het beroep mede namens [belanghebbende] is ingesteld. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk te verklaren.

Crisis- en herstelwet

3. Woningcorporatie ProWonen stelt dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift in strijd met artikel 1.6, tweede lid, van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) geen gronden bevat. Bovendien moeten na afloop van de beroepstermijn aangevoerde gronden, gelet op artikel 1.6a van de Chw, buiten beschouwing worden gelaten, aldus de raad. De omstandigheid dat in de rechtsmiddelenverwijzing bij het bestreden besluit niet is vermeld dat de Chw van toepassing is, is volgens Woningcorporatie ProWonen in dit geval niet verschoonbaar nu [appellant] en anderen worden bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, zodat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat [appellant] en anderen ervan op de hoogte waren dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden meer kunnen worden aangevoerd en aangevuld. Woningcorporatie ProWonen wijst ter onderbouwing van haar standpunt op de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011 in zaaknr. 201010355/1/H2.

3.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onder a, gelezen in verbinding met categorie 3, onder 3.1 van bijlage I van de Chw is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op dit besluit.

Ingevolge artikel 1.6, tweede lid, van de Chw is in afwijking van artikel 6:6 van de Awb het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat zoals bepaald in artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.

Ingevolge artikel 1.6a kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

Ingevolge artikel 11, tweede lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt indien beroep openstaat tegen een besluit waarop afdeling 2, van hoofdstuk 1 van de wet van toepassing is, bij het besluit en bij de bekendmaking van het besluit vermeld dat:

a. de beroepsgronden in het beroepschrift worden opgenomen, en b. deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 maart 2011 (zaak nr. 201006859/1/R2) ligt het op de weg van het bestuursorgaan om duidelijkheid te verschaffen over de rechtsmiddelen tegen een onder de reikwijdte van de Chw vallend besluit.

Indien, zoals in dit geval, in de rechtsmiddelenverwijzing die in de kennisgeving van het besluit is opgenomen, niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij de gronden van het beroep niet binnen de beroepstermijn heeft aangevoerd en hij na afloop van de beroepstermijn de beroepsgronden aanvult. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden meer kunnen worden aangevoerd en aangevuld. Die situatie doet zich hier niet voor. De enkele omstandigheid dat [appellant] en anderen worden bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, maakt niet dat zij ondanks de beperkte rechtsmiddelenverwijzing toch hadden moeten uitgaan van toepasselijkheid van de Chw. Voor zover Woningcorporatie ProWonen in dit verband wijst op de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011 in zaaknr. 201010355/1/H2, wordt overwogen dat uit deze uitspraak volgt dat indien sprake is van bijstand door een professionele rechtsbijstandverlener dit niet zonder meer aan de verschoonbaarheid bij schending van een wettelijk voorschrift in de weg staat.

Bij brief van de Afdeling van 22 maart 2012 zijn [appellant] en anderen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken na dagtekening daarvan desgewenst nadere gronden aan te voeren. Van die gelegenheid hebben [appellant] en anderen gebruik gemaakt. Onder deze omstandigheden moet het beroep geacht worden tijdig van gronden te zijn voorzien, zodat het ontvankelijk is.

Inhoudelijke gronden

4. [appellant] en anderen stellen dat met het plan onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van derden, het algemeen belang en de huidige situatie op de onroerendgoedmarkt. Zij wijzen op het intergemeentelijke beleid in de Achterhoek waarin volgens hen staat dat verdere woonbebouwing in de Achterhoek dient te worden tegengegaan.

De woningbehoefte wordt volgens hen in het plan niet onderbouwd. Voor zover toch behoefte zou zijn aan nieuwe woningen, dan dient dit volgens hen plaats te vinden op een locatie waar de belangen van derden niet worden geraakt. Volgens hen zijn er alternatieve locaties voorhanden.

[appellant] en anderen stellen voorts door het plan schade te lijden. In dat verband wijzen zij erop dat recentelijk is geïnvesteerd in de aanpassing van het pand. Onder meer is de voorgevel van het pand, waar de ontvangstruimte van het bedrijf is gevestigd, uitgevoerd in glas. Het voorziene appartementencomplex leidt tot een vermindering van het zicht op de voorgevel van het pand terwijl volgens [appellant] en anderen de toezegging is gedaan dat het zicht op de voorzijde van het gebouw zou worden vrijgehouden. Voorts zijn [appellant] en anderen van mening dat niet kan worden verwezen naar de bouwmogelijkheden uit het vorige plan nu met de in dat plan aan de gronden toegekende bestemming evenmin rekening is gehouden met de belangen van het bedrijf. Volgens [appellant] en anderen biedt het plan voorts onvoldoende inzicht in de effecten en de financiële gevolgen voor het bedrijf. Tot slot wijzen zij op de door hen en door Bouwman ingediende zienswijze.

4.1. De raad stelt dat met het plan voldoende rekening is gehouden met de belangen van derden. Voorts is voldoende rekening gehouden met de gewenste zichtlijnen van het bedrijf. In de Regionale Woonvisie Achterhoek staat dat in de Achterhoek de komende tien jaar 5900 woningen kunnen worden gebouwd. Het aantal te bouwen woningen voor Oost Gelre is vastgesteld op 685. Daar vallen de voorziene 15 woningen onder, aldus de raad. Het plan leidt niet tot onevenredige schade, dan wel tot een beperking van de bedrijfsvoering. In het vorige plan was reeds de mogelijkheid opgenomen om een gebouw met een vergelijkbare omvang te realiseren, zo stelt de raad.

4.2. In de plantoelichting staat dat de zeven gemeenten in de Achterhoek een gezamenlijke visie op het punt van woonbeleid hebben opgesteld. In deze Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op de verwachte bevolkingsdaling en een afname van het aantal huishoudens in de Achterhoek. Het aantal te bouwen woningen in de Achterhoek is daarom teruggebracht naar maximaal 5900. Voor de gemeente Oost Gelre is bepaald dat een netto toevoeging van maximaal 685 woningen is toegestaan. Het betoog van [appellant] en anderen dat het regionale beleid erop ziet om verdere woningbouw in de Achterhoek tegen te gaan, kan de Afdeling gelet hierop niet volgen. [appellant] en anderen hebben voorts niet onderbouwd waarom het plan leidt tot een aantasting van belangen van derden, het algemeen belang en de huidige situatie op de onroerendgoedmarkt. Reeds om die reden kan dit betoog niet slagen. Evenmin hebben zij concreet gemaakt welke alternatieve locaties volgens hen voorhanden zijn, noch waarom deze uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geschikter zouden zijn.

4.2.1. Uit de verbeelding blijkt dat het bedrijf van [appellant] en anderen reeds is omsloten met (woon)bebouwing. Van openheid dan wel van een vrije ligging van het bedrijf is derhalve geen sprake. De raad heeft ter zitting verder naar voren gebracht dat met de zichtlijnen op de voorzijde van het bedrijf rekening is gehouden door het bouwvlak aan die zijde smaller te houden. Gezien het vorenstaande en gelet op hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. [appellant] en anderen hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat de raad de toezegging heeft gedaan dat het zicht op de voorzijde van het pand geheel zal blijven behouden. Voorts hebben [appellant] en anderen niet nader gestaafd dat het plan zodanige financiële consequenties voor het bedrijf heeft, dat de raad het plan om die reden niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

4.2.2. Voor zover [appellant] en anderen in hun beroepschrift verwijzen naar hetgeen zij in de zienswijze naar voren hebben gebracht alsmede naar hetgeen Bouwman in een zienswijze naar voren heeft gebracht, wordt overwogen dat in de zienswijzennota behorende bij het bestreden besluit, is ingegaan op deze zienswijzen. In het beroepschrift, noch ter zitting hebben zij redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen bij het bestreden besluit onjuist zou zijn. Deze beroepsgronden kunnen daarom niet slagen.

Conclusie

5. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop behoeft het betoog van de raad en Wooncorporatie ProWonen dat artikel 1.9 van de Chw gedeeltelijk aan de vernietiging van dat besluit in de weg staat geen bespreking.

Proceskosten

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012

608.