Uitspraak 201111034/1/A1


Volledige tekst

201111034/1/A1.
Datum uitspraak: 12 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [plaats], gemeente Maasdonk,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 augustus 2011 in zaak nr. 11/1165 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maasdonk.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2010 heeft het college geweigerd aan [appellant] lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een antenne op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 23 februari 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 augustus 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2012, waar [appellant], bijgestaan door W.A. Willekes, en het college, vertegenwoordigd door Y. Nejjari, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De aanvraag om een lichte bouwvergunning ter legalisering van de door [appellant] op het perceel geplaatste antennemast heeft betrekking op een uitschuifbare antenne, waarvan de totale hoogte in uitgeschoven toestand 14,38 m bedraagt. Het college heeft bouwvergunning geweigerd wegens strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand.

2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.

Ingevolge het tweede lid kan dit recht, daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het welstandsadvies niet aan zijn besluit van 8 oktober 2010 ten grondslag heeft mogen leggen en de weigering van de bouwvergunning in strijd is met de vrijheid van meningsuiting, als voorzien in artikel 10 van het EVRM. Daartoe voert hij aan dat welstandbepalingen, zomin als het bestemmingsplan, het recht, neergelegd in artikel 10, eerste lid, van het EVRM, kunnen beperken en aan de weigering niet ten grondslag is gelegd dat tegen de aanwezigheid van de antenne-installatie zeer zwaarwegende bezwaren bestaan.

3.1. Het college heeft bouwvergunning geweigerd, onder meer wegens strijd met artikel 44 eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, omdat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet. Het heeft zich daarbij gebaseerd op het door de welstandscommissie op 13 januari 2010 uitgebrachte negatieve welstandsadvies over het bouwplan. Bij de beoordeling van het bouwplan heeft de welstandcommissie zich gebaseerd op de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota. Volgens deze criteria bevindt de antenne zich in het gebied dat in de Welstandsnota omschreven is als "1B Historisch dorpsgebied Nuland". De welstandscommissie heeft geadviseerd dat de antenne, gezien het strenge welstandsniveau en de openbare plaatsing aan de rand van het dorp, een te dominante en onvoldoende geïntegreerde uitstraling heeft in de omgeving.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr. 200804977/1), mogen burgemeester en wethouders, hoewel zij niet aan een welstandsadvies zijn gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hen berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders dit niet - of niet zonder meer - aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hebben mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een bericht overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook dat kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet op een deugdelijke motivering berust. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige, dan door een aanvrager of derde-belanghebbende.

3.3. Het aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college het advies van de welstandscommissie van 13 januari 2010 niet aan het besluit van 8 oktober 2010 ten grondslag heeft mogen leggen. [appellant] heeft geen bericht van een deskundige overgelegd ter bestrijding van het door het college gevolgde welstandsadvies. Tegenover het oordeel van de welstandscommissie heeft hij uitsluitend zijn eigen opvattingen omtrent de welstand geplaatst en onder meer gesteld dat aan de overzijde van zijn woning een stortplaats is gesitueerd, die afbreuk doet aan het historisch dorpsgebied. Dit heeft de rechtbank terecht onvoldoende geacht voor het oordeel dat het college aan het bestreden welstandsadvies geen doorslaggevende betekenis mocht toekennen.

Het betoog faalt.

3.4. Niet in geschil is dat de weigering een inmenging in het door artikel 10, eerste lid, van het EVRM beschermde recht van [appellant] op de vrijheid van meningsuiting oplevert. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 14 juli 2010 in zaak nr. 200906181/1/H1 en 16 maart 2011 in zaak nr. 201008144/1/H1), kan, indien aan een bouwwerk uit een oogpunt van welstand zeer zwaarwegende bezwaren zijn verbonden, een bepaling die deze bezwaren beoogt te keren nodig worden geacht ter bescherming van de openbare orde. Redelijke eisen van welstand kunnen worden aangemerkt als een reëel maatschappelijk belang dat een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting op de voet van tweede lid, van artikel 10 van het EVRM rechtvaardigt vanwege het voorkomen van wanordelijkheden en om de rechten van anderen te beschermen. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich daarop in dit geval niet heeft mogen beroepen. Het college heeft hierbij in aanmerking mogen nemen dat het gebied, waarin de antenne zich bevindt, een restrictief welstandsregime kent, terwijl overigens in de gemeente mag worden gebouwd zonder dat een welstandstoets wordt uitgevoerd en voor [appellant], bijvoorbeeld door een kleine aanpassing van de antenne, voldoende mogelijkheden resteren om een antenne-installatie op te richten, teneinde zijn in het eerste lid van voormelde verdragsbepaling vervatte recht te kunnen uitoefenen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college onder deze omstandigheden op grond van artikel 10, tweede lid, van het EVRM een beperking van de in het eerste lid gewaarborgde rechten gerechtvaardigd heeft kunnen achten, zodat geen grond bestaat om de bepalingen van de Woningwet buiten toepassing te laten.

Het vorenstaande leidt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, tot de conclusie dat het weigeren van de lichte bouwvergunning op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet niet in strijd is met artikel 10 van het EVRM.

Het betoog faalt.

3.5. Omdat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de bouwvergunning reeds mocht worden geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand, zonder dat dat in strijd is met artikel 10 van het EVRM, behoeft de hoger beroepsgrond dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering wegens strijd met het bestemmingsplan evenzeer in strijd is met artikel 10 van het EVRM geen bespreking.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012

357-736.