Uitspraak 201112697/1/A4


Volledige tekst

201112697/1/A4.
Datum uitspraak: 5 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Vereniging Stedelijk Leefmilieu Groen- en Milieubeheer, gevestigd te Nijmegen (hierna: Stedelijk Leefmilieu),
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 26 oktober 2011 in zaak nr. 11/888 in het geding tussen:

Stedelijk Leefmilieu

en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo.

Procesverloop

Bij brief van 22 maart 2011 heeft het college te kennen gegeven dat een verzoek van Stedelijk Leefmilieu om handhavingsmaatregelen te treffen tegen stofoverlast en het voornemen om een mobiele puinbreker te gebruiken op een perceel, ook wel het Indië-terrein genoemd, aan de Vissedijk te Almelo, niet-ontvankelijk is.

Bij op 30 juni 2011 verzonden besluit heeft het college het door Stedelijk Leefmilieu daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 oktober 2011 heeft de rechtbank het door Stedelijk Leefmilieu daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Stedelijk Leefmilieu heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2012, waar Stedelijk Leefmilieu, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door M. Hollander en B. Kooistra, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Stedelijk Leefmilieu betoogt dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingesteld. Volgens Stedelijk Leefmilieu is de termijnoverschrijding verschoonbaar, nu deze het gevolg is van onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting door het college.

1.1. In het op 30 juni 2011 verzonden besluit is ten onrechte, naar het college ter zitting heeft erkend, als rechtsmiddelenvoorlichting vermeld dat daartegen geen beroep kon worden ingesteld. Vaststaat dat Stedelijk Leefmilieu daartegen toch beroep heeft ingesteld, maar niet binnen de daarvoor in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde termijn van zes weken. De rechtbank heeft de termijnoverschrijding niet verschoonbaar geacht omdat de gemachtigde van Stedelijk Leefmilieu een zeer ervaren rechtshulpverlener is die aanstonds had moeten inzien dat de rechtsmiddelenclausule onjuiste informatie bevatte en dat hij bij twijfel in ieder geval binnen de termijn van zes weken een pro forma beroepschrift had moeten indienen om de ontvankelijkheid van het beroep veilig te stellen. De rechtbank heeft hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011 in zaak nr. 201010355/1/H2 verwezen. In die uitspraak ging het weliswaar om het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing, maar de rechtbank overwoog dat een onjuiste rechtsmiddelenclausule in dit geval op één lijn met het ontbreken ervan kan worden gesteld, zodat Stedelijk Leefmilieu tijdig wist dat zij binnen zes weken beroep moest instellen.

1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 maart 1998 in zaak nr. H01.96.1158; JB 1998/113) heeft, indien een bestuursorgaan bij de bekendmaking van een besluit onjuiste rechtsmiddelenvoorlichting verschaft, behoudens kennelijke misslagen, te gelden dat een daardoor veroorzaakte termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar kan worden geacht. In de uitspraak van 21 september 2011 heeft de Afdeling overwogen dat een termijnoverschrijding ten gevolge van het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing niet verschoonbaar is, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen. De Afdeling was van oordeel dat van bekendheid met deze termijn kan worden uitgegaan indien de belanghebbende voor afloop van de termijn door een professionele rechtsbijstandverlener werd bijgestaan.

In het bij de rechtbank bestreden besluit is een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing opgenomen. Een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing kan wat betreft de verschoonbaarheid van een daardoor veroorzaakte termijnoverschrijding niet op één lijn worden gesteld met het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing. Indien een rechtsmiddelenverwijzing is opgenomen, mag daarop, behoudens kennelijke misslagen, uit een oogpunt van rechtszekerheid worden vertrouwd, ook indien de belanghebbende wordt bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Het college was er blijkens de stukken van overtuigd dat tegen het op 30 juni 2011 verzonden besluit geen beroep openstond. De vermelding dat geen beroep openstond, was geen kennelijke misslag. De rechtbank heeft de termijnoverschrijding ten onrechte niet verschoonbaar geacht.

2. Nu ook anderszins niet is gebleken dat het beroep niet-ontvankelijk was, is het hoger beroep gegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. De Afdeling zal alsnog de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, omdat de rechtbank daaraan niet is toegekomen.

3. Stedelijk Leefmilieu betoogt dat haar bezwaar tegen de brief van 22 maart 2011 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat zij niet als belanghebbende bij haar verzoek om handhaving kan worden aangemerkt. Volgens Stedelijk Leefmilieu was zij wel belanghebbende. Haar verzoek om handhaving was daarom een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, zodat de afwijzing daarvan een besluit is.

3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat Stedelijk Leefmilieu geen belanghebbende bij haar verzoek om handhaving was. Daartoe voert het aan dat het statutaire doel van Stedelijk Leefmilieu in functioneel en territoriaal opzicht zo veelomvattend is dat het onvoldoende onderscheidend is om op grond daarvan te kunnen oordelen dat Stedelijk Leefmilieu een rechtstreeks betrokken belang heeft bij de weigering om handhavend op te treden ten aanzien van stof- en geluidhinder, veroorzaakt door een mobiele puinbreker op het Indië-terrein. Volgens het college is niet gebleken dat Stedelijk Leefmilieu ook los van haar verzoek om handhaving in en rondom Almelo feitelijke werkzaamheden verricht.

3.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Ingevolge artikel 1:3, derde lid, wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

3.3. Voor het antwoord op de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

3.4. Blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten stelt Stedelijk Leefmilieu zich ten doel, met inachtneming van het algemeen belang, het handhaven dan wel bevorderen van een goed leefmilieu in de meest algemene zin van het woord en het behartigen van de belangen van haar leden op gebieden van leefmilieu, groen- en milieubeheer.

3.5. Het door Stedelijk Leefmilieu bestreden besluit raakt een belang dat zij blijkens haar statutaire doelstelling beoogt te behartigen. Stedelijk Leefmilieu heeft ter zitting aannemelijk gemaakt dat zij zich, voorafgaand aan het verzoek om handhaving en ook los daarvan, heeft ingezet voor een goed leefmilieu in en nabij Almelo. Onweersproken is gesteld dat zij dit onder meer heeft gedaan door het publiceren van informatie op haar website en het verspreiden van nieuwsbrieven. Het belang dat Stedelijk Leefmilieu in het bijzonder behartigt, is daarom rechtstreeks betrokken bij de weigering van het college om handhavend op te treden. Haar verzoek is daarmee een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en de brief van 22 maart 2011 waarin dit verzoek is afgewezen, is een besluit. Het college heeft het bezwaar van Stedelijk Leefmilieu ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

4. Gelet op het vorenstaande zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het op 30 juni 2011 verzonden besluit alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 1:3, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 1:2 van de Awb.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 26 oktober 2011 in zaak nr. 11/888;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het op 30 juni 2011 verzonden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo, kenmerk 2011/16161;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Almelo tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging Stedelijk Leefmilieu Groen- en Milieubeheer in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.748,00 (zegge: zeventienhonderdenachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Almelo aan de vereniging Vereniging Stedelijk Leefmilieu Groen- en Milieubeheer het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 756,00 (zegge: zevenhonderdzesenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012

163-732.