Uitspraak Raad van State over beoordeling geloofsovertuiging bekeerde asielzoekers

Gepubliceerd op 24 mei 2013

Staatssecretaris Teeven mocht een asielvergunning weigeren aan een vreemdeling, omdat hij zijn bekering tot het christendom niet geloofwaardig vond. Dit blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag (24 mei 2013) in een zaak die de vreemdeling had aangespannen. Tegen de uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Vragenlijst

De staatssecretaris onderzoekt aan de hand van een vragenlijst of vreemdelingen daadwerkelijk de geloofsovertuiging hebben die zij stellen te hebben. Die vragenlijst is opgesteld in overleg met onder meer kerkelijke instanties en een belangenvereniging voor christelijke asielzoekers. De vragen hebben betrekking op de motieven voor en het proces van bekering. Ook wordt de algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk getest. Bovendien moet de vreemdeling vragen over de kerkgang, zoals in welke kerk en door wie hij is gedoopt, kunnen beantwoorden.

Proces van bekering

De Raad van State is van oordeel dat een vreemdeling niet alleen feitelijke vragen, maar ook vragen over het proces van bekering moet kunnen beantwoorden, zeker als die vreemdeling uit een land komt waar die bekering strafbaar of maatschappelijk onacceptabel is. De vreemdeling heeft vragen over de kerkgang en de algemene, basale kennis van het geloof niet kunnen beantwoorden. Deze vragen en de antwoorden daarop zijn niet 'van louter feitelijke aard', maar geven ook 'inzicht in het gestelde proces van bekering en de betekenis die de nieuwe geloofsovertuiging voor de vreemdeling heeft', aldus de hoogste bestuursrechter. Gelet hierop mocht de staatssecretaris de geloofsovertuiging van de vreemdeling en daarmee ook zijn asielrelaas niet geloofwaardig achten.

Geen prejudiciële vragen

De Raad van State ziet af van het stellen van zogenoemde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie in Luxemburg over de Europese Definitierichtlijn. In die richtlijn zijn voor de lidstaten van de Europese Unie minimumnormen opgenomen voor bescherming van vluchtelingen. Naar het oordeel van de Raad van State bestaan geen twijfels over de 'deugdelijkheid van de wijze waarop de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de gestelde geloofsovertuiging beoordeeld heeft'.

Lees hier de volledige tekst van de uitspraak met zaaknummer 201109839/1.