Uitspraak 201112572/1/A2


Volledige tekst

201112572/1/A2.
Datum uitspraak: 2 mei 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Capelle aan den IJssel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2011 in zaak nr. 11/2303 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2010 heeft de regiomanager Raad voor rechtsbijstand het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 10 februari 2011 heeft de regiomanager het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.

Bij besluit van 21 juli 2011 heeft de raad met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht een nieuw besluit op bezwaar genomen en het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 oktober 2011, verzonden op 25 oktober 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 10 februari 2011 ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het door [appellant] tegen het besluit van 21 juli 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2011, hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2012, waar [appellant], in persoon, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), voor zover hier van belang, dient de rechtsbijstandverlener mede namens de rechtzoekende, een aanvraag om een toevoeging in bij de vestiging van de raad in het ressort waar de rechtsbijstandverlener kantoor houdt.

Ingevolge artikel 46, eerste lid, is, indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van het bestuur, in afwijking van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank bevoegd binnen het rechtsgebied waarvan de vestiging van de raad, bedoeld in artikel 24, tweede lid, is gelegen.

2.2. In geding is de gehandhaafde afwijzing van het verzoek van [appellant] om schadevergoeding dat was gestoeld op de abusievelijke tussentijdse beëindiging van een desgevraagd niet aan [appellant] verleende toevoeging. De raad heeft zich op het standpunt gesteld, kort gezegd, dat [appellant] geen schade kan lijden als gevolg van een tussentijdse beëindiging van een toevoeging die niet is verleend.

De rechtbank heeft het standpunt van de raad gevolgd en heeft tevens geoordeeld dat geen gehoudenheid bestaat tot vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank Amsterdam onbevoegd was om van het geschil tussen hem en de raad kennis te nemen. [appellant] voert aan dat het geschil voorgelegd had moeten worden aan de rechtbank Rotterdam, omdat hij te Capelle aan den IJssel woonplaats heeft gekozen.

2.3.1. Dit betoog faalt. Op grond van artikel 46, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 24, tweede lid, van de Wrb, is de rechtbank Amsterdam bevoegd kennis te nemen van de beroepen die aanvragen om toevoeging betreffen, die bij de vestiging van de raad in het ressort Amsterdam zijn of zouden moeten zijn ingediend. De rechtbank Amsterdam is tevens bevoegd in het geval niet de toevoeging zelf, maar een verzoek om vergoeding van de schade die zou zijn veroorzaakt door beëindiging van de toevoeging aan de orde is. De aanvraag om toevoeging is gedaan door de toenmalige rechtsbijstandverlener van [appellant], N.C. Maduro, die is gevestigd te Utrecht. Nu Utrecht binnen het ressort van Amsterdam valt heeft de rechtbank Amsterdam zich terecht bevoegd geacht om van het geschil kennis te nemen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012

47-735.