Uitspraak 201100213/1/R4


Volledige tekst

201100213/1/R4.
Datum uitspraak: 18 april 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp,

en

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan Bedrijventerrein Emerald 2010" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 februari 2011.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door ir. L. Voogd, en het college, vertegenwoordigd door R. Broekhuijzen en ir. R. de Ruiter, werkzaam bij de gemeente, en ir. P.P.A. van Vugt, werkzaam bij ingenieursbureau Peutz B.V., zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord C.V. Delfgauw Beheer en Kennemerland Beheer B.V., beiden vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend teneinde het [appellant] en anderen in de gelegenheid te stellen om te reageren op de door het college ter zitting overgelegde stukken. [appellant] en anderen hebben bij brief, binnengekomen op 13 maart 2012, op deze stukken gereageerd.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

2. Overwegingen

2.1. Kennemerland Beheer B.V. wijst erop dat omgevingsvergunningen voor het bouwen van de eerste en tweede fase van het in dit plan voorziene bedrijventerrein zijn verleend en dat deze inmiddels rechtens onaantastbaar zijn geworden. Anders dan Kennemerland Beheer B.V. betoogt, ziet de Afdeling hierin geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] en anderen niet langer belang hebben bij een uitspraak omtrent het door hen ingestelde beroep. Het uitwerkingsplan zal immers deel gaan uitmaken van het bestemmingsplan, dat zich leent voor herhaalde toepassing.

2.2. Het college betoogt dat het beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het beroep een dag na afloop van de beroepstermijn zou zijn ingediend.

2.2.1. Ingevolge artikel 3.8, derde lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor zover thans van belang, geschiedt de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan binnen twee weken na de vaststelling. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de artikelen 3:40, 3:42, 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.

Ingevolge artikel 9.1.5, van de Invoeringswet Wro in samenhang gelezen met artikel 3.9a, eerste lid, van de Wro is op het besluit tot vaststelling van een uitwerking van een bestemmingsplan artikel 3.8, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na de terinzagelegging van het besluit. Het vaststellingsbesluit, het uitwerkingsplan en de daarbij behorende stukken zijn op 25 november 2010 ter inzage gelegd. De beroepstermijn is derhalve aangevangen op 26 november 2010. Gelet op het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb eindigt de beroepstermijn op 6 januari 2011. Het beroepschrift is op 6 januari 2011 ingediend, zodat het beroep tijdig is ingesteld.

2.3. Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover dat is ingediend door [2 appellanten], steunt niet op een bij het college naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover dat is ingediend door [2 appellanten], is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.4. Het uitwerkingsplan vormt een deeluitwerking van het bestemmingsplan "Bouwlokatie Delfgauw". In het plangebied, dat ligt tussen de A13 en Vinexlocatie Delfgauw, wordt een bedrijventerrein met diverse bedrijfsgebouwen, wegen, groen en water mogelijk gemaakt.

2.5. [appellant] en anderen betogen dat in het uitwerkingsplan de mogelijkheden worden overschreden die het bestemmingsplan voor uitwerking biedt. In dit verband voeren zij in de eerste plaats aan dat het maximale bebouwingspercentage dat in de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan is voorgeschreven met deze uitwerking wordt overschreden. In de tweede plaats stellen zij dat een strook aan de zuidoostkant van het plangebied buiten de begrenzing valt van het gebied dat in het bestemmingsplan is aangewezen voor de uitwerking van het bedrijventerrein. In de derde plaats betogen [appellant] en anderen dat aan de noordkant van het terrein niet in parkeervoorzieningen had mogen worden voorzien.

2.5.1. Het uitwerkingsplan vormt hoofdzakelijk een uitwerking van het plandeel met de bestemming "Uit te werken gebied voor bedrijfsdoeleinden (UB)". In artikel 10, tweede lid, onder d, van de voorschriften van het bestemmingsplan staat dat ten hoogste 70% van de uit te geven gronden binnen de bestemming "Uit te werken gebied voor bedrijfsdoeleinden (UB)" mag worden bebouwd of overdekt. Het college heeft aan de hand van een tekening toegelicht dat dit bebouwingspercentage met het uitwerkingsplan niet wordt overschreden. [appellant] en anderen hebben deze toelichting niet gemotiveerd bestreden, zodat de Afdeling van de juistheid hiervan uitgaat.

2.5.2. De strook aan de zuidoostkant van het plangebied betreft, naar het college ter zitting heeft toegelicht, een uitwerking van het voor "Uit te werken gebied voor woondoeleinden (UW)" aangewezen gebied. Op deze strook voorziet het uitwerkingsplan in groenvoorzieningen, één van de doeleinden die ingevolge artikel 9, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan ter plaatse is toegestaan. De Afdeling ziet niet in waarom het college deze strook niet in het uitwerkingsplan heeft mogen betrekken.
2.5.3. De strook aan de noordkant van het plangebied is een uitwerking van het gebied dat in het bestemmingsplan is aangewezen voor "Uit te werken gebied voor groenvoorzieningen (UG)". Deze strook heeft de bestemming "Groen" en de aanduiding "parkeerterrein". Gelet op artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, van de planregels is ter plaatse de aanleg van een parkeerterrein mogelijk. Anders dan [appellant] en anderen stellen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit zich niet verdraagt met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan. In artikel 11, eerste lid, aanhef en onder h, van de voorschriften van dit bestemmingsplan, dat ziet op de ter plaatse geldende bestemming "Uit te werken gebied voor groenvoorzieningen (UG)", worden parkeergelegenheden immers uitdrukkelijk genoemd als voorzieningen die daar in een uitwerkingsplan mogelijk mogen worden gemaakt.

2.5.4. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de grenzen van de mogelijkheid tot uitwerking van het bestemmingsplan met het uitwerkingsplan worden overschreden.

2.6. [appellant] en anderen betogen dat de economische uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet is verzekerd omdat er geen behoefte bestaat aan een nieuw bedrijventerrein. In de omgeving van het bedrijventerrein liggen diverse andere terreinen waarop nog voldoende bedrijfsruimte beschikbaar is, aldus [appellant] en anderen.

2.6.1. Het college weerspreekt het betoog van [appellant] en anderen en stelt dat er een bijzondere behoefte aan het in dit plan voorziene bedrijventerrein bestaat vanwege zijn gunstige ligging.

2.6.2. In de door [appellant] en anderen aangevoerde omstandigheid dat op terreinen in de omgeving nog ruimte beschikbaar is, acht de Afdeling geen aanleiding gelegen om te twijfelen aan de door het college gestelde behoefte aan het in dit plan voorziene terrein. Het in dit plan voorziene terrein is kleinschaliger dan de andere terreinen en ligt bovendien naast de Rijksweg A13. In hetgeen door [appellant] en anderen is aangevoerd wordt dan ook geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de economische uitvoerbaarheid van het plan is verzekerd.

2.7. [appellant] en anderen hebben in het bijzonder bezwaar tegen de ontsluiting van het bedrijventerrein op de Spiegelmakerstraat. Zij betogen dat deze ontsluiting een toename van het verkeer over de Spiegelmakerstraat en de Zuidpoldersingel zal veroorzaken en dat als gevolg hiervan verkeersonveilige situaties ontstaan. Het verkeer zal volgens [appellant] en anderen extra toenemen, omdat de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het aan de noordkant van het bedrijventerrein geplande gebouw nauwelijks zijn beperkt.

Gelet op de toename van het verkeer vrezen [appellant] en anderen dat de geluidhinder vanwege de Spiegelmakerstraat zal toenemen en dat de luchtkwaliteit in de wijk nog verder zal verslechteren. Vanwege de verslechtering van de luchtkwaliteit zullen volgens hen gezondheidsproblemen ontstaan. [appellant] en anderen vrezen voorts voor parkeeroverlast in hun woonwijk omdat het aantal voorziene parkeerplaatsen onvoldoende zou zijn.

2.7.1. Het college stelt dat de hoeveelheid verkeer op de Spiegelmakerstraat minder is dan 2.500 voertuigen per etmaal. Gelet op deze intensiteit, de herinrichting van de weg en de ter plaatse toegestane snelheid, is een verkeersveilige situatie volgens het college gegarandeerd. Verder stelt het college dat het geluidniveau voor de woningen aan de Spiegelmakerstraat ook na aanleg van het bedrijventerrein aanvaardbaar is. Ten aanzien van de luchtkwaliteit stelt het college zich op het standpunt dat aan de geldende grenswaarden wordt voldaan. Een nader gezondheidsonderzoek is volgens het college niet noodzakelijk. Tot slot stelt het college zich op het standpunt dat niet voor parkeeroverlast behoeft te worden gevreesd.

2.7.2. Aan een aantal plandelen is de bestemming "Bedrijf - 1" toegekend. Aan deze plandelen is tevens de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" toegekend of, voor zover het de dichtst bij de woonwijk gelegen plandelen betreft, de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2". Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels worden ter plaatse van eerstgenoemde aanduiding bedrijven uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Ter plaatse van de als tweede genoemde aanduiding worden ingevolge artikelonderdeel a bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan.

Tussen de woonwijk en de voor "Bedrijf - 1" bestemde plandelen ligt een plandeel met de bestemming "Groen", alwaar ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover thans van belang, groen, water en speelvoorzieningen zijn toegestaan. Aan de noordkant van het plangebied ligt een plandeel waaraan de bestemming "Groen" en de aanduiding "parkeerterrein" is toegekend. Ingevolge artikelonderdeel b mogen ter plaatse - naast groenvoorzieningen - parkeervoorzieningen worden gerealiseerd.

2.7.3. Volgens paragraaf 3.1 van de plantoelichting zijn de verkeersintensiteiten berekend met behulp van publicatie 256 "Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden - vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer" van het CROW (hierna: de CROW-publicatie). Bij de berekening is uitgegaan van het type bedrijventerrein "gemengd terrein". Een als zodanig aangewezen terrein is volgens de CROW-publicatie een terrein met een hindercategorie 1, 2, 3 of 4, bestemd voor reguliere bedrijvigheid en niet zijnde een hoogwaardig bedrijvenpark of distributieterrein. Gelet op het soort bedrijven dat in dit plan is toegestaan, is niet aannemelijk dat het college in zijn berekening van het verkeerde type bedrijventerrein is uitgegaan. Uit de verkeersberekening volgt, na toepassing van de omrekenfactoren die binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp worden gehanteerd, dat de verkeersgeneratie van het bedrijventerrein wordt geraamd op 286 motorvoertuigen per werkdagetmaal. Voor zover [appellant] en anderen aanvoeren dat een berekening pas had kunnen worden opgesteld na concretisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de berekening dan tot een wezenlijk andere uitkomst zou hebben geleid. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de vestiging van detailhandel in het plangebied, dat volgens [appellant] en anderen meer verkeer zou aantrekken, ingevolge artikel 4, lid 4.3, aanhef en onder g, van de planregels niet is toegestaan.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van de met de CROW-publicatie berekende verkeersintensiteit heeft kunnen uitgaan.

2.7.4. Door de ontwikkeling van het bedrijventerrein zal de verkeersintensiteit op de Spiegelmakerstraat worden verhoogd van ongeveer 2104 tot 2390. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de Spiegelmakerstraat deze hoeveelheid verkeer niet kan verwerken en dat als gevolg hiervan verkeersonveilige situaties zullen ontstaan.

De bezwaren die [appellant] en anderen hebben geuit met betrekking tot de inrichting van de Spiegelmakerstraat, die buiten het plangebied ligt, kunnen thans niet inhoudelijk worden behandeld. De inrichting van een weg is namelijk een uitvoeringskwestie die in een planprocedure niet aan de orde is. Het college heeft ter zitting evenwel aangegeven dat de omwonenden mee mogen denken over de inrichting van deze weg.

2.7.5. Ten aanzien van geluid staat in paragraaf 3.1 van de plantoelichting vermeld dat uit akoestisch onderzoek is gebleken dat, na toepassing van een correctie van 5 dB, aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Het betoog van [appellant] en anderen dat deze correctie niet toegepast had mogen worden treft geen doel, daar deze correctie krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder is voorgeschreven. De in de woningen aanwezige gevelisolatie zal er voorts voor zorgen dat een binnenwaarde van 33 dB gewaarborgd is. [appellant] en anderen hebben niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat deze conclusies onjuist zijn. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geluidniveau voor de woningen aan de Spiegelmakerstraat na aanleg van het bedrijventerrein aanvaardbaar is.

2.7.6. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 maart 2009 in zaak nr. 200806884/1 overwogen dat op het plan dat voorziet in de uitwerking van het bestemmingsplan "Bouwlokatie Delfgauw", het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) van toepassing is.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005 nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf twee genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen, in acht.

2.7.6.1. In opdracht van het college heeft Peutz onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in de omgeving vanwege het beoogde bedrijventerrein. Dit onderzoek is neergelegd in een rapport van 27 april 2010 en aanvullende rapporten van 14 oktober 2010 en 24 februari 2012. Uit deze rapporten volgt dat de realisatie van het bedrijventerrein een beperkte toename van de concentraties stikstofdioxide en fijnstof met zich brengt, maar in geen geval tot overschrijding van de in het Blk 2005 voorgeschreven grenswaarden leidt. De te verwachten concentraties stikstofdioxide en fijnstof na aanleg van het bedrijventerrein zijn berekend met behulp van een verspreidingsmodel. In dit model is gebruik gemaakt van kengetallen die zijn gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de gemiddelde emissie per hectare per jaar. De bronnen zijn in het model ingevoerd als oppervlaktebronnen. In het door [appellant] en anderen overgelegde rapport van Blauw van 16 februari 2012 en in de nadere reactie van 13 maart 2012 worden vraagtekens gezet bij de nauwkeurigheid van deze berekeningsmethode. In deze stukken wordt evenwel niet met concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat door toepassing van deze berekeningsmethode onjuiste waarden zijn verkregen. Voorts hebben [appellant] en anderen niet aangetoond dat om de concentraties vóór aanleg van het bedrijventerrein te bepalen metingen hadden moeten plaatsvinden en niet kon worden volstaan met berekeningen. Gelet op deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de geschiktheid van het gehanteerde model en de betrouwbaarheid van de met dit model berekende waarden te twijfelen.

Gelet op het voorgaande hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het door Peutz uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek niet deugdelijk is. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat een extra onderzoek naar de luchtkwaliteit had moeten worden verricht door een ander adviesbureau. Gelet op de resultaten van het luchtkwaliteitsonderzoek heeft het college een nader gezondheidsonderzoek voorts niet noodzakelijk hoeven achten.

2.7.7. Wat betreft de vrees voor parkeeroverlast overweegt de Afdeling als volgt.

Het realiseren van parkeervoorzieningen is gelet op artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder c, en artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder b, van de planregels mogelijk ter plaatse van plandelen met de bestemmingen "Bedrijf - 1" en "Verkeer". Daarnaast is de aanleg van een parkeerterrein gelet op artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder b, van de planregels mogelijk ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Groen" en de aanduiding "parkeerterrein".

In paragraaf 2.3 van de plantoelichting staan de toepasselijke parkeernormen die binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp worden gehanteerd. Het benodigd aantal parkeerplaatsen is nog niet met deze normen berekend, nu het aantal parkeerplaatsen sterk afhankelijk is van de uiteindelijke invulling van het bedrijventerrein. Gelet op de in het plan voorziene ruimte voor parkeervoorzieningen, is evenwel niet aannemelijk dat voor het beoogde bedrijventerrein onvoldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet voor parkeeroverlast vanwege het bedrijventerrein hoeft te worden gevreesd.

2.8. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant] en anderen, behoudens voor zover dat is ingediend door [2 appellanten], ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is ingediend door [2 appellanten];

II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012

589.