Uitspraak 201100603/1/R1


Volledige tekst

201100603/1/R1.
Datum uitspraak: 15 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde (hierna: VOLE), gevestigd te Haren, en de vereniging IVN, Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie, afdeling Eelde-Paterswolde (hierna: IVN), gevestigd te Eelde, gemeente Tynaarlo,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Tynaarlo,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2010, nr. 7, heeft de raad het bestemmingsplan "Groningen Airport Eelde baanverlenging" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben VOLE en IVN bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De naamloze vennootschap Groningen Airport Eelde N.V. (hierna: GAE N.V.) en VOLE en IVN hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201003555/1/R1 ter zitting behandeld op 3 november 2011, waar VOLE en IVN, vertegenwoordigd door J. Wittenberg en W. Jonker-ter Veld, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velde, advocaat te Breda, H. Kosmeijer, wethouder bij de gemeente, J.E. Ploeger, werkzaam bij de gemeente, en A. Alserda, werkzaam bij DHV, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting GAE N.V., vertegenwoordigd door mr. Q. Tjeenk Willink, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. M. Rus-van der Velde, advocaat te Den Haag, als partij gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in de planologische inpassing van de verlenging van start- en landingsbaan 23-05 op het vliegveld Groningen Airport Eelde (hierna: GAE) van 1.800 m naar 2.500 m.

2.2. Het beroep van VOLE en IVN is gericht tegen de vaststelling van het plan. Zij betogen allereerst dat het plan ten onrechte niet voorziet in een geluidzonering.

2.2.1. Blijkens de verbeelding zijn aan de gronden in het plangebied aanduidingen voor zeven verschillende geluidscontouren toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder a, van de planregels mogen in afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels ter plaatse van de aanduidingen "geluidzone - luchtverkeer 35 Ke", "geluidzone - luchtverkeer 40 Ke", "geluidzone - luchtverkeer 45 Ke", "geluidzone - luchtverkeer 50 Ke" en "geluidzone - luchtverkeer 55 Ke" woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen alsmede woonwagenstandplaatsen alleen worden opgericht indien wordt voldaan aan het bepaalde in hoofdstuk 3, titels 1 en 2, van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart.

Ingevolge lid 6.1, onder b, mogen in afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels ter plaatse van de aanduidingen "geluidzone - 47 Bkl" en "geluidzone - 57 Bkl" woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen alsmede woonwagenstandplaatsen alleen worden opgericht indien wordt voldaan aan het bepaalde in hoofdstuk IV, artikelen 7 tot en met 10, van het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart.

Gelet op het voorgaande mist het betoog dat het plan niet voorziet in een geluidzonering feitelijke grondslag.

2.3. VOLE en IVN betogen voorts dat het plan in strijd is met de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), omdat door het verlengen van de start- en landingsbaan het leefgebied van vleermuizen zal worden aangetast. Daarbij voeren zij aan dat bestaande panden moeten worden gesloopt en beplanting moet worden verwijderd. Verder voeren VOLE en IVN aan dat de inventarisatie van vleermuizen onvolledig is geweest en dat het plan niet had mogen worden vastgesteld, nu de verleende ontheffing krachtens de Ffw thans nog niet onherroepelijk is. Voorts betogen zij dat ten onrechte niet wordt voorzien in compensatie van de bestaande vleermuisvliegroutes die als gevolg van het plan zullen verdwijnen.

2.3.1. Op 24 december 2008 zijn met de inwerkingtreding van artikel III, onderdeel C, van de Wet van 18 december 2008, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens) (hierna: RBML) de artikelen 18 tot en met 37 en 38 tot en met 56 van de Luchtvaartwet (hierna: Lvw) vervallen.

Ingevolge artikel XVII, eerste lid, voor zover hier van belang, blijft artikel 30 van de Lvw van toepassing op een nog niet onherroepelijk geworden wijziging van een aanwijzing van een burgerluchtvaartterrein op grond van artikel 27, eerste lid, van de Lvw.

2.3.2. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Lvw geeft, indien het besluit bedoeld in artikel 23, eerste lid, inhoudt dat een aanwijzing wordt gegeven met één of meer geluidszones, de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister van VROM), thans de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister van VWS), thans eveneens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, op het tijdstip waarop die beschikking wordt gegeven, met inachtneming van het krachtens artikel 25, derde, vierde en vijfde lid, bepaalde, ten aanzien van gronden gelegen binnen die geluidszones aanwijzingen als bedoeld in artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).

Ingevolge artikel 30, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste lid, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan mede de in artikel 26, eerste lid, bedoelde aanwijzingen en voorschriften omvatten.

Ingevolge het tweede lid kunnen, indien omtrent het ontwerp van een bestemmingsplan dat ter uitvoering van de in artikel 26, eerste lid, bedoelde aanwijzingen en voorschriften wordt vastgesteld of herzien, zienswijzen als bedoeld in artikel 23 van de WRO kenbaar zijn gemaakt, deze geen grond vinden in bedenkingen tegen de aanwijzing van het luchtvaartterrein of de in artikel 26, eerste lid, bedoelde aanwijzingen en voorschriften.

2.3.3. Bij besluit van 15 mei 2001 heeft de minister van VWS, in overeenstemming met de minister van VROM, op grond van artikel 27, in samenhang met artikel 24 van de Lvw, het besluit van 1 oktober 1959, no. TW/14962, waarbij het luchtvaartterrein Eelde is aangewezen, gewijzigd (hierna: het A-besluit).

Bij besluit van gelijke datum, kenmerk M175, heeft de minister van VROM, in overeenstemming met de minister van VWS, toepassing gegeven aan artikel 26 van de Lvw in samenhang met artikel 37 van de WRO voor het luchtvaartterrein Eelde (hierna: het RO-besluit).

Ten tijde van het instellen van het beroep van VOLE en IVN was het A-besluit niet onherroepelijk, zodat op voornoemd besluit ingevolge artikel XVII, eerste lid, van de RBML, artikel 30 van de Lvw van toepassing blijft.

2.3.4. Het plan is vastgesteld ter uitvoering van het RO-besluit, zodat ingevolge artikel 30, tweede lid, van de Lvw geen zienswijzen tegen het ontwerpplan konden worden ingediend die grond vinden in bedenkingen tegen het A-besluit en het RO-besluit en derhalve in de onderhavige procedure eveneens geen beroepsgronden kunnen worden aangevoerd die grond vinden in bedenkingen tegen het A-besluit en het RO-besluit. Nu de beroepsgronden van VOLE en IVN, zoals genoemd in 2.3, zien op de baanverlenging en de gevolgen hiervan voor de aanwezige flora en fauna, kunnen deze gronden derhalve in de onderhavige procedure niet beoordeeld worden.

2.4. In hetgeen VOLE en IVN hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2012

91-634.