Uitspraak 201008951/1/R4


Volledige tekst

201008951/1/R4.
Datum uitspraak: 8 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Katwijk,
2. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats], gemeente Katwijk,
3. [appellant sub 3] en anderen, gevestigd te [plaats], gemeente Katwijk,
4. [appellant sub 4] en anderen, wonend te [plaats], gemeente Katwijk,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Katwijk,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoofdverkeersstructuur kern Rijnsburg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2010, [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2010, [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2010, en [appellant sub 4] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 1], [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2011, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 1] en anderen, in persoon, [appellant sub 3] en anderen, in persoon en bijgestaan door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, [appellant sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. van der Gouw en mr. I.M. van der Heijden, beiden advocaat te Den Haag, ing. J.H.M. Diepens, drs. N.G. Nijhof, ing. J. Krijeveld, drs. ing. R.C. Vermeer, A. Mastenbroek, J.W. Spaargaren, allen werkzaam bij de gemeente en ing. H.L de Lange, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor de herinrichting van de hoofdwegenstructuur in de kern Rijnsburg.

Het plangebied is gesitueerd binnen de kern van Rijnsburg en omvat de drie belangrijke verkeersroutes in Rijnsburg. Het betreft de Rijnsburgerweg in zuidelijke richting, de Oegstgeesterweg-Sandtlaan in westelijke richting en de Oegstgeesterweg-Brouwerstraat-Noordwijkerweg in noordelijke richting.

Ontvankelijkheid

2.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1] en anderen, enkele van de appellanten [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] en anderen niet als belanghebbenden bij het plan kunnen worden aangemerkt, omdat zij niet woonachtig zijn in het plangebied, zij nauwelijks zicht hierop hebben en de omstandigheid dat zij gebruik maken van de betreffende wegen niet is aan te merken als een eigen, persoonlijk belang dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen.

2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is.

2.2.2. [appellant sub 1] en anderen hebben in dit verband gesteld te vrezen voor een toename van sluipverkeer, waardoor het aantal verkeersbewegingen langs hun woningen zal toenemen.

2.2.3. De raad heeft erkend dat het plan ertoe kan leiden dat het verkeer naar alternatieven zal gaan zoeken in de woonwijken. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat het plan gewijzigde verkeersstromen door Rijnsburg met zich kan brengen. Nu een eventuele toename van het verkeer in de woonwijken van invloed kan zijn op de kwaliteit van de directe leefomgeving van appellanten, is voor [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] en anderen een voldoende objectief bepaalbaar, eigen en persoonlijk belang aan te nemen dat rechtstreeks is betrokken bij het plan.

Gelet op het voorgaande kunnen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 3] en anderen worden aangemerkt als belanghebbende bij het plan in de zin van artikel 1:2 van de Awb.

Procedurele aspecten

2.3. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad onvoldoende is ingegaan op hun zienswijzen en achten dit in strijd met het motiveringsbeginsel. Volgens [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 1] en anderen is er inhoudelijk nauwelijks aandacht besteed aan hun zienswijze en is deze ten onrechte slechts met enkele regels afgedaan.

2.3.1. In de Nota van beantwoording zienswijzen is ingegaan op de zienswijzen van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] en anderen. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] en anderen hebben niet concreet aangegeven welke zienswijzen niet of niet voldoende zijn betrokken, dan wel waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in de Nota van beantwoording zienswijzen onjuist dan wel onvolledig zou zijn.

De betogen falen.

2.4. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] en anderen betogen dat advies ingevolge artikel 1.3.1 lid 2 sub c van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) had moeten worden gevraagd. Volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] en anderen gaven de reacties op het verkeersrapport en de zienswijzen voldoende aanleiding voor een nader advies.

2.4.1. Ingevolge artikel 1.3.1, tweede lid, onder c van het Bro wordt in de kennisgeving vermeld of een onafhankelijke instantie in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen over het voornemen.

Uit dit artikel volgt geen verplichting voor de raad om advies in te winnen. Het ziet slechts op de kennisgeving indien de raad besluit advies te vragen.

Het betoog faalt.

Feitelijke grondslag

2.5. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingediende beroepen tegen het plan feitelijke grondslag missen. Volgens de raad zien de beroepen niet op de herinrichting van de desbetreffende wegen die het plan mogelijk maakt, maar op de onaanvaardbaarheid van de gevolgen van de (woning)bouwplannen voor de verkeerssituatie en zijn de beroepen gericht tegen de bestemmingsplannen die deze mogelijk maken.

De raad stelt dat de herinrichting van de betreffende wegen ook in de bestaande situatie is gewenst, zodat nut en noodzaak niet aan het plan komen te ontvallen indien een of meer bouwplannen geen doorgang vinden.

2.5.1. De Afdeling overweegt dat appellanten onder meer twijfelen aan de effectiviteit van de herinrichting van de wegen en zij vrezen dat hierdoor en door de (woning)bouwplannen de verkeersdruk op onder meer deze wegen zal toenemen. De Afdeling is van oordeel dat de beroepen gelet hierop gericht zijn tegen de inhoud van het plan.

Bereik verkeersonderzoek

2.6. [appellant sub 1], [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de verkeerskundige effecten onvoldoende zijn onderzocht. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat beoogd wordt het doorgaand verkeer uit de kern te weren, maar dat bij het ontbreken van alternatieven buiten de kern het verkeer zal blijven kiezen voor wegen binnen de kern Rijnsburg.

2.6.1. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat gelet op de eerdere uitspraken van de Afdeling alleen het lokale beeld behoefde te worden onderzocht en dat uit het door Mobycon opgestelde rapport "Bouwen en verkeer Rijnsburg (eindrapport)" van 8 april 2009 (hierna: het verkeersrapport) blijkt dat door de in het plan voorziene maatregelen het verkeer toereikend kan worden afgewikkeld.

2.6.2. Volgens het deskundigenbericht is de N206 één van de belangrijkste verkeersaders voor Katwijk en daarmee ook voor Rijnsburg. Voorts zijn de N449, de N444 en de N441 alsmede de snelweg A44 belangrijke wegen voor de afwikkeling van het verkeer in de regio. Het deskundigenbericht vermeldt dat deze wegen niet zijn meegenomen in het verkeersrapport, waardoor geen inzicht wordt gegeven in hoe de verkeersafwikkeling buiten het plangebied zal plaatsvinden.

Uit het verkeersrapport blijkt de intentie om het verkeer uit de kern Rijnsburg 'weg te drukken' naar de randen. Echter, de consequenties hiervan zijn volgens het deskundigenbericht niet of nauwelijks omschreven in het verkeersrapport. Om daarover een oordeel te kunnen geven, hadden de N206, de N441, N444, N449 en de A44 als toestroomwegen (hierna: de toestroomwegen) in het verkeersmodel opgenomen moeten zijn. Door het bereik van het onderzoek te beperken tot alleen de kern van Rijnsburg vindt volgens het deskundigenbericht geen 'overall-beoordeling' plaats van de verkeersafwikkeling in en om de kern Rijnsburg. Nu de betreffende wegen niet zijn opgenomen, bestond volgens het deskundigenbericht ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende duidelijkheid of het pakket aan verkeersmaatregelen, zoals neergelegd in het plan, effectief zal zijn voor de kern Rijnsburg, nu het welslagen daarvan mede wordt bepaald door de afwikkeling van het verkeer aan de randen van Rijnsburg. Er is geen aanleiding het deskundigenbericht in zoverre onjuist te achten.

2.6.3. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling miskend dat, om een oordeel te kunnen geven over de vraag of de lokale (reeds overbelaste) infrastructuur de toename van het extra verkeer als gevolg van de voorziene woonwijken aankan, tevens inzichtelijk gemaakt dient te worden wat de gevolgen van de in het plan voorziene maatregelen op de verkeerssituatie van de toestroomwegen zijn. De Afdeling neemt hierbij in overweging dat de intentie van de voorgenomen verkeersmaatregelen is om het verkeer 'weg te drukken' en dat, door het niet opnemen van de toestroomwegen in het verkeersmodel, onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat dit doel daadwerkelijk zal worden behaald. Hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 3] en anderen aanvoeren treft in zoverre doel.

2.6.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

2.6.5. De raad heeft na de vaststelling van het plan de effecten voor de toestroomwegen in beeld gebracht in scenario 14 (19). Volgens het deskundigenbericht betreft het scenario 14 (19) de gehele gemeente Katwijk en maakt het de verkeerssituatie op de toestroomwegen inzichtelijk. De Afdeling ziet in deze omstandigheid aanleiding om te onderzoeken of er grond bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven.

Effectiviteit verkeersmaatregelen: algemeen

2.7. [appellant sub 1] voert aan dat de voorgestelde herinrichting zijn doel niet zal bereiken en daarmee geen oplossing zal bieden voor de te verwachten verkeerstoename. [appellant sub 3] en anderen voeren aan, onder verwijzing naar het door AGV Movares opgestelde rapport "Verkeerskundige beoordeling bestemmingsplan "Hoofdverkeersstructuur kern Rijnsburg" van 18 maart 2010 (hierna: het tegenrapport), dat de stelling in het verkeersrapport dat door de herinrichting het doorgaande verkeer de kern Rijnsburg zal mijden, niet is onderbouwd. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen voeren voorts aan dat de verkeersmaatregelen onvoldoende effectief zullen zijn indien er geen goede alternatieve routes zijn. Zij vrezen dat door het ontbreken van alternatieven, het verkeer blijft kiezen voor de wegen binnen de kern Rijnsburg.

[appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat het afwaarderen van de wegen en het opwaarderen van de rotondes in strijd zijn met elkaar. [appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat de uitbreiding van de capaciteit en een betere doorstroming van het verkeer door de in het plan voorziene verkeersafwerende werking van de Oegstgeesterweg en de Brouwerstraat geheel te niet worden gedaan. [appellant sub 3] en anderen wijzen er op dat het verkeer naar alternatieven zal gaan zoeken in de woonwijken hetgeen zijn weerslag heeft op de transportfunctie tussen de bedrijfsonderdelen van [appellant sub 3] en anderen.

2.7.1. Het verkeersrapport en scenario 14 (19) zijn gebaseerd op berekeningen die zijn uitgevoerd met het verkeersmodel van de Regionale Verkeer en MilieuKaart (hierna: de RVMK) Holland Rijnland. Uit scenario 14 (19) blijkt dat de N444, de N441 en de N449 het toegenomen verkeersaanbod als gevolg van de maatregelen op een aanvaardbare wijze kunnen verwerken. Voorts blijkt dat de N206 in de avondspits op een verhouding tussen wegcapaciteit en verkeersintensiteit (hierna: I/C verhouding) boven de 100% uitkomt.

2.7.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich mag baseren op de modelberekeningen, nu deze zijn uitgevoerd met een beproefd verkeersmodel. Veronderstellingen ten aanzien van mogelijke routekeuzen en mogelijk afwijkende incidentele gegevens doen daar volgens de raad niet aan af. De raad heeft ter zitting toegelicht dat rekening is gehouden met het effect van het verkeer van voornoemde toestroomwegen op de lokale infrastructuur in de modelstudies. De routekeuze van het verkeer, alsmede parallel- en sluipverkeer is hier volgens de raad tevens in opgenomen. De raad stelt dat op een aantal wegen, uitsluitend tijdens de spitsperiode de I/C verhouding kritisch is, maar dat de raad dit aanvaardbaar acht omdat het verkeer blijft doorstromen en de wachttijd maximaal 83 seconden bedraagt. De toename met enkele procenten van het verkeer op de toestroomwegen vloeit voort uit de voorziene maatregelen om het doorgaand verkeer uit de kern Rijnsburg te weren. De raad acht een I/C verhouding van meer dan 100% acceptabel op de regionale weg N206, nu dit geen invloed heeft op het woon- en leefklimaat binnen de kern Rijnsburg en deze verhouding zich, blijkens het model, slechts gedurende een beperkte periode tijdens de spitstijd voordoet.

De raad stelt voorts dat de zogenoemde turborotondes niet worden aangelegd om de doorstroming van en naar de te herinrichten delen van de Oegstgeesterweg en de Brouwerstraat te verbeteren, maar de doorstroming van en naar de andere aansluitende takken.

De raad stelt voorts dat hij de consequenties van sluipverkeer heeft onderkend en aanvaardbaar acht, nu de betreffende wegen het verkeer kunnen verwerken.

2.7.3. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat hij zich in beginsel mag baseren op de modelberekeningen niet onjuist. Niet aannemelijk is gemaakt dat het verkeersmodel van de RVMK dusdanige gebreken bevat dat de raad niet van de op dit model gebaseerde berekeningen mocht uitgaan.

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de I/C verhouding op de N206 aanvaardbaar kan worden geacht. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de N206 niet in de kern Rijnsburg ligt, waardoor de te verwachten invloed op het woon- en leefklimaat beperkt is, en dat de I/C-verhouding slechts gedurende een beperkte periode binnen de spitstijd boven de 100% uitkomt.

Zoals blijkt uit het verkeersrapport zal naar verwachting op sommige wegen de verkeersdruk toenemen. Niet is aannemelijk gemaakt dat dit tot onaanvaardbare gevolgen zal leiden. Gelet daarop acht de Afdeling het voldoende aannemelijk dat de betreffende wegen het parallelverkeer kunnen verwerken.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond van de modelberekeningen mag worden verwacht dat de voorgestelde maatregelen het beoogde effect, een aanvaardbare afwikkeling van het verkeer in de kern Rijnsburg, zullen hebben.

De betogen falen in zoverre.

Effectiviteit verkeersmaatregelen: Brouwerstraat

2.8. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 1] en [appellant sub 4] en anderen betogen dat de beoogde verbetering van de verkeersafwikkeling in de Brouwerstraat door het verlagen van de maximumsnelheid, voorbij gaat aan het feit dat in de huidige situatie reeds minder dan 30 km/ uur wordt gereden. [appellant sub 1] betoogt in dit verband dat ten onrechte is aangenomen dat een verlaging van de maximum snelheid van 50 km/uur naar 30 km/uur leidt tot een vermindering van verkeer. [appellant sub 1] verwijst in dit verband naar eenzelfde opzet bij het verlagen van de maximumsnelheid naar 30 km/uur op de Oegstgeesterweg/ Almondehoeveweg.

[appellant sub 3] en anderen betogen dat de voorgenomen herinrichting van de Brouwerstraat tot 30 km/uur-weg in tegenstelling tot de beoogde afname van de verkeersintensiteit een toename van verkeersintensiteiten te weeg zal brengen en te verwachten is dat dit opstoppingen op de Oegstgeesterweg tot gevolg zal hebben.

[appellant sub 1] betoogt dat een verkeersonveilige situatie wordt gecreëerd, met name voor fietsers.

2.8.1. De raad stelt dat de Brouwerstraat door de inrichting als erftoegangsweg en de invoering van een maximumsnelheid beter op de beschikbare ruimte wordt afgestemd. Volgens de raad wordt de route door de herinrichting en het verlagen van de maximum snelheid naar 30 km/uur minder logisch en aantrekkelijk voor doorgaand autoverkeer en aantrekkelijker voor omwonenden. De raad betoogt dat de modelberekeningen als uitkomst geven dat deze ingrepen tot een verminderd gebruik van de Brouwerstraat leiden.

2.8.2. Gelet op het overwogene onder 2.7.3 mocht de raad zich baseren op de uitkomsten van de modelberekeningen. Hetgeen appellanten naar voren hebben gebracht leidt niet tot het oordeel dat de uitkomst van deze berekeningen, die als gevolg van de herinrichting van de Brouwerstraat een afname van het verkeer in deze straat te zien geven, niet voldoende aannemelijk is. Dat daarmee de verkeersbelasting op de N206 toeneemt mocht de raad, zoals reeds werd overwogen in 2.7.3, aanvaardbaar achten. Anders dan in het deskundigenbericht is vermeld, ziet de Afdeling in de toename van de verkeersbelasting op de N206 geen aanleiding voor de verwachting dat het verkeer dan alsnog de Brouwerstraat zal kiezen, gelet op het grote aantal factoren dat in de keuze voor een route een rol kan spelen.

De raad heeft zich gelet hierop, naar het oordeel van de Afdeling, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat gelet op de uitkomsten van de modelberekeningen in het verkeersrapport en scenario 14 (19) verwacht mag worden dat de verkeersmaatregel leidt tot een afname van de verkeersdruk in de Brouwerstraat.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersveiligheid, in het bijzonder voor fietsers, door de maatregelen niet zal verslechteren, nu verwacht mag worden dat de verkeersdrukte in de Brouwerstraat afneemt.

De betogen falen.

Spitsuurintensiteiten

2.9. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] en anderen betogen dat in het verkeersrapport de modelintensiteit in beide richtingen ten onrechte bij elkaar is opgeteld en vergeleken met de dubbele maximale acceptabele intensiteit. De toegepaste rekenmethode geeft een veel gunstiger en dus onjuist beeld, aldus [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 1] en anderen.

2.9.1. De Afdeling overweegt dat weliswaar in de tabellen in het verkeersrapport de gemiddelde waarde van beide rijrichtingen wordt gehanteerd, maar dat in de memo 'Doorstroming verkeer te Rijnsburg in 2020' van 16 februari 2010, welke door de raad is betrokken bij het bestreden besluit, inzichtelijk is gemaakt hoe de verkeersdruk op de onderzochte gebiedsontsluitingswegen zich per rijrichting ontwikkelt. De Afdeling overweegt voorts dat in voornoemde memo de I/C verhouding van de betreffende wegen per rijrichting staat vermeld en dat deze in beeld is gebracht in de plots bij scenario 14 (19).

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat voornoemde memo dusdanige gebreken of leemten in kennis bevat en daarmee een dermate onjuist beeld geeft dat de raad zich hierop bij de vaststelling van het bestreden besluit niet heeft mogen baseren.

De betogen falen.

Wegvakken

2.10. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat in het verkeersrapport ten onrechte niet is uitgegaan van de wegvakken met de hoogste verkeersintensiteit, waardoor van te lage en te gunstige wegvakbelastingen is uitgegaan.

[appellant sub 3] en anderen betogen dat de wegvakbelastingpercentages niet verifieerbaar zijn, waardoor niet kan worden nagegaan of deze juist zijn. [appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat in het verkeersrapport ten onrechte is gekeken naar wegvakdoorsneden waardoor een gunstiger beeld kan ontstaan.

2.10.1. De raad stelt dat het in het verkeersrapport toegepaste verkeersmodel voor alle wegvakken intensiteit genereert, waarbij voor de analyse is uitgegaan van het zwaarst belaste wegvak.

2.10.2. Het deskundigenbericht onderschrijft dat vragen kunnen worden gesteld bij sommige in het verkeersmodel verwerkte gegevens en aannamen. Evenwel komt het deskundigenbericht tot de conclusie dat een gewijzigde ligging van de beoordelingspunten wat betreft de wegvakbelasting, niet zal leiden tot een andere conclusie.

Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij de vaststelling van het plan in zoverre niet op het verkeersrapport heeft mogen baseren.

De betogen falen.

Capaciteit erftoegangswegen

2.11. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] en anderen betogen dat de capaciteit van een aantal erftoegangswegen, in het bijzonder de Nassaulaan en de Valkenburgerweg, te hoog is aangenomen en dat niet is gekeken naar de kleinste opening die de doorstroming bepaalt. [appellant sub 3] en anderen betogen, onder verwijzing naar het tegenrapport, dat de maximaal acceptabele intensiteiten voor de erven en erftoegangswegen binnen de bebouwde kom te hoog zijn geschat.

2.11.1. De raad stelt dat de maximale acceptabele intensiteit is onderbouwd in het rapport 'Bepaling maximale intensiteiten wegennet Rijnsburg' van 3 februari 2009 (hierna: het intensiteitenrapport).

2.11.2. Volgens het deskundigenbericht zijn er geen absolute kengetallen voor de maximaal acceptabele capaciteit van wegen. Deze capaciteit is onder meer afhankelijk van de verstedelijkingsgraad. Rijnsburg moet worden aangemerkt als sterk stedelijk gebied. Volgens het deskundigenbericht hoeven de in het verkeersrapport gehanteerde cijfers in dit opzicht niet onjuist te zijn. Er is geen aanleiding om het deskundigenbericht in zoverre onjuist te achten.

Blijkens het intensiteitenrapport is voor de Nassaulaan de ondergrens van de maximale acceptabele intensiteit voor het wegtype 'erftoegangswegen' aangehouden, waarbij de stremmende factor langsparkeren is onderkend. Voorts blijkt uit het intensiteitenrapport dat voor de Valkenburgerweg de bovengrens van de maximale acceptabele intensiteit voor het wegtype 'erftoegangswegen' is gehanteerd.

Blijkens het verkeersrapport bedragen de I/C verhoudingen in 2020 zoals genoemd in tabel 4.2 van het verkeersrapport, 6% voor de Valkenburgerweg en 48% voor de Nassaulaan na de in het plan voorziene maatregelen.

[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij de bepaling van de maximale intensiteiten voor de desbetreffende erftoegangswegen geen rekening is gehouden met de ter plaatse aanwezige stremmende factoren. Gelet op al het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet mocht uitgaan van de in het intensiteitenrapport vastgelegde maximale intensiteit voor de desbetreffende erftoegangswegen.

De betogen falen.

Gegevens

2.12. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de uitgangspunten voor de gebruikte verkeersintensiteiten niet te zijn achterhalen in het verkeersrapport. Volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] en anderen is in het verkeersrapport niet aangegeven met hoeveel motorvoertuigbewegingen per etmaal per te bouwen woning wordt gerekend.

2.12.1. De raad stelt dat bij de verkeersgeneratie door nieuwe woningen is uitgegaan van 5,5 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal, zulks in overeenstemming met de CROW-publicatie 256.

2.12.2. Het deskundigenbericht vermeldt dat de maximale intensiteit op een weg (capaciteit) niet zonder meer in absolute kengetallen is uit te drukken. De intensiteit is altijd afhankelijk van de specifieke situatie en beleidsuitgangspunten. De raad heeft zich gebaseerd op het intensiteitenrapport.

Het deskundigenbericht vermeldt voorts dat gelet op de stedelijkheidsgraad van de gemeente Katwijk de waarde van 5,5 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal die de raad heeft aangehouden in de besluitvorming redelijk is. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om het deskundigenbericht in zoverre niet juist te achten.

Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat voldoende duidelijk was met welke verkeersintensiteiten en hoeveelheid motorvoertuigbewegingen is gerekend. Voorts overweegt de Afdeling dat de raad in redelijkheid op het intensiteitenrapport mocht afgaan.

De betogen falen.

Gebiedsontsluitingswegen

2.13. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat de capaciteit van de drie gebiedsontsluitingswegen, de Oegstgeesterweg, de Brouwerstraat en de Sandtlaan, in de kern Rijnsburg veel te hoog is aangenomen. De ruimte voor extra verkeer vermindert hierdoor aanzienlijk, aldus [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 1] en anderen.

2.13.1. De raad stelt dat in het verkeersrapport de capaciteitsbelemmerende factoren in de weginrichting zijn meegenomen bij de bepaling van de capaciteit van de onderzochte wegen, welke bepaling heeft plaatsgehad aan de hand van de geldende verkeerskundige inzichten.

2.13.2. Volgens het deskundigenbericht is een aantal wegen door hun aard, breedte en intensiteit niet direct in een bepaalde wegcategorie in te delen. Deze wegen worden ook wel 'grijze wegen' genoemd. De Oegstgeesterweg, Brouwerstraat en de Sandtlaan zijn zulke wegen, aldus het deskundigenbericht. Volgens het deskundigenbericht maakt de discrepantie tussen de inrichting en het gebruik dat deze wegen als 'grijze' wegen worden bestempeld, waardoor het moeilijk is een exacte maximumintensiteit aan te geven. Voorts zijn er volgens het deskundigenbericht geen richtlijnen of aanbevelingen voor het bepalen van de maximumintensiteit op 'grijze' wegen en kan de maximale acceptabele intensiteit niet zonder meer in absolute kengetallen worden uitgedrukt.

De raad heeft zich bij de vaststelling van het plan gebaseerd op het intensiteitenrapport. In het intensiteitenrapport zijn de stremmende factoren meegewogen. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de maximale intensiteit voor de desbetreffende wegen zoals vermeld in het intensiteitenrapport.

De betogen falen.

Erftoegangswegen

2.14. [appellant sub 3] en anderen betogen dat indien een erftoegangsweg wordt ingericht conform zijn functie, doorstroming, anders dan waar het verkeersrapport van uitgaat, niet het doel van de weg is en de maximale acceptabele intensiteit lager moet worden aangenomen, waardoor in dit geval sprake is van een discrepantie tussen de maximaal acceptabele intensiteit en de feitelijke capaciteit van de weg

2.14.1. Het deskundigenbericht vermeldt dat de maximaal acceptabele intensiteit mede afhankelijk is van de verstedelijkingsgraad en dat een hogere capaciteit in bepaalde gevallen ook acceptabel kan zijn.

De raad heeft zich gebaseerd op het intensiteitenrapport. [appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het rapport dusdanige gebreken bevat, dat de raad zich hierop in redelijkheid niet heeft kunnen baseren wat betreft de aangenomen maximaal acceptabele intensiteit.

Het betoog faalt.

Eenheden

2.15. [appellant sub 3] en anderen betogen dat er verschillende eenheden zijn gehanteerd voor de variabelen, nu de maximaal acceptabele intensiteiten zijn vermeld in personenauto equivalenten en de modelresultaten zijn weergegeven in motorvoertuigen per etmaal, waardoor geen goede uitkomsten worden gegenereerd.

2.15.1. Volgens het deskundigenbericht zijn alle maximale intensiteiten in het verkeersrapport zowel gepresenteerd als motorvoertuigen per etmaal (mvt/ etm) als personenauto equivalent (PAE) in de avondspits. Wegens het (nagenoeg) ontbreken van vrachtverkeer wordt voor erftoegangswegen de intensiteit aangegeven in motorvoertuigen per uur. Hiermee wordt volgens het deskundigenbericht de juiste systematiek toegepast.

De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet op het verkeersrapport mocht afgaan.

Het betoog faalt.

Aangenomen capaciteit na maatregel

2.16. [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat in het verkeersrapport ten onrechte wordt uitgegaan van dezelfde capaciteiten van de wegen als voor de invoering van de maatregelen. Door de omvorming van gebiedsontsluitingsweg naar erftoegangsweg, moet ook de maximaal acceptabele intensiteit van deze wegvakken naar beneden worden bijgesteld, aldus [appellant sub 3] en anderen.

2.16.1. De raad stelt dat de betreffende wegen de 'status' van gebiedsontsluitingsweg houden, de gebruiksfunctie wordt niet omgevormd naar die van een erftoegangsweg. Op genoemde wegen vindt juist een verbetering plaats, met het oog op de gebruiksfunctie gebiedsontsluitingsweg, aldus de raad.

2.16.2. Het deskundigenbericht komt tot de conclusie dat de in het verkeersrapport gehanteerde cijfers in dit opzicht niet onjuist behoeven te zijn.

De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet op het verkeersrapport mocht afgaan.

De betogen falen.

Plausibiliteitstoets

2.17. [appellant sub 3] en anderen betogen dat in het verkeersrapport ook een zogeheten plausibiliteitstoets had moeten worden uitgevoerd om te kijken of het afwaarderen van de wegen ook leidt tot een afname van het verkeer op die wegen.

2.17.1. De raad stelt dat de uitkomsten van de modelberekeningen zijn beoordeeld op het logische gehalte daarvan. Voorts is volgens de raad voorzien in langjarige monitoring van de verkeerssituatie in Rijnsburg.

2.17.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij van de plausibiliteit van de modelberekeningen mocht uitgaan nu deze zijn beoordeeld op het logische gehalte daarvan.

Het betoog faalt.

Kruispuntberekeningen

2.18. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat ten onrechte de kruispuntberekeningen niet zijn vermeld in het verkeersrapport.

2.18.1. De raad stelt dat in een notitie van Goudappel Coffeng van 6 juli 2010 de resultaten van de kruispuntberekeningen van de in de notitie genoemde kruispunten zijn opgenomen.

2.18.2. Het deskundigenbericht vermeldt dat de invloed van kruispunten zijn meegenomen in de berekeningen van het verkeersrapport.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet op het verkeersrapport mocht afgaan. De Afdeling overweegt dat de door de raad genoemde notitie bij de Nota van beantwoording zienswijzen is gevoegd.

Het betoog faalt.

Rijnzichtweg

2.19. [appellant sub 3] en anderen betogen dat ter voorkoming van een toename van de I/C verhouding op de Rijnzichtweg vanwege de voorgenomen verruiming tot meerbaansweg van de Rijnsburgerweg, de Rijnzichtweg dient te worden vergroot. Volgens [appellant sub 3] en anderen is de raad van de gemeente Oegstgeest hiertoe bevoegd en zijn besluiten ten behoeve hiervan van invloed op alle overige voorgenomen verkeersmaatregelen, hetgeen in strijd is met de eisen van rechtszekerheid en een goede ruimtelijke ordening.

2.19.1. De raad wijst er op dat de gemeenten Katwijk en Oegstgeest samen hebben besloten tot de herinrichting van de Rijnzichtweg, teneinde de capaciteit hiervan te vergroten.

2.19.2. De Afdeling overweegt dat blijkens de plantoelichting ten tijde van de vaststelling van het plan reeds was begonnen met de samenwerking tussen de gemeenten Katwijk en Oegstgeest ten aanzien van verbeteringsmaatregelen voor de doorstroming betreffende de Rijnzichtweg. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat concreet zicht op maatregelen voor de capaciteitsverruiming van de Rijnzichtweg bestond.

Het betoog faalt.

Luchtkwaliteit

2.20. [appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat de resultaten van de luchtkwaliteitberekeningen in het rapport "Luchtkwaliteitonderzoek Hoofdverkeersstructuur kern Rijnsburg" d.d. 11 december 2009 (hierna: het luchtkwaliteitonderzoek) beduidend gunstiger zijn dan de werkelijke situatie.

[appellant sub 3] en anderen voeren hiertoe aan dat bij de berekeningen die zijn uitgevoerd naar de concentratie van luchtverontreinigende stoffen een onjuiste snelheidstypering als uitgangspunt is genomen. In dit verband verwijzen [appellant sub 3] en anderen naar het tegenrapport. Volgens [appellant sub 3] en anderen heeft de raad ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat de voorgestelde verkeersmaatregelen strijdig zijn met elkaar en naar verwachting stagnerend verkeer tot gevolg zullen hebben.

[appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat de fractie stagnatie ten onrechte veel te laag is aangehouden. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen voorts dat onduidelijk is welke verkeersbelasting is ingevoerd nu de juiste verkeersintensiteiten in het verkeersrapport ontbreken.

2.20.1. De raad stelt dat uit het luchtkwaliteitonderzoek, waarbij met alle Rijnburgse plannen rekening is gehouden, blijkt dat in geen van de onderzochte jaren de wettelijke grenswaarden worden overschreden.

2.20.2. Het deskundigenbericht vermeldt dat het niet aannemelijk is dat bij grotere verkeersintensiteiten of meer stagnatie de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit in Rijnsburg zullen worden overschreden. Daarbij neemt het deskundigenbericht in aanmerking dat uit de berekeningen uit het luchtkwaliteitonderzoek kan worden afgeleid dat een cumulerend effect van een hogere verkeersintensiteit en een ander snelheidstype niet of slechts beperkt zal optreden. Het effect van de verandering van het snelheidstype geeft in het algemeen een toename van circa 4,3 µg NO2/ m³ en dit opgeteld bij de weg waar de hoogste concentraties ter plaatse zijn berekend (de Sandtlaan), komt deze nog steeds onder de wettelijke grenswaarden uit.

Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in verband met de luchtkwaliteit het plan niet heeft mogen vaststellen zoals hij gedaan heeft.

De betogen falen.

IVVP

2.21. [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan in strijd is met het door Goudappel Coffeng opgestelde Integraal Verkeers- en Vervoersplan Katwijk van oktober 2008 (hierna: het IVVP). Uit het IVVP blijkt volgens [appellant sub 3] en anderen dat de herinrichting van de hoofdwegenstructuur in de kern Rijnsburg slechts dan tot een verbetering kan leiden, indien de randwegenstructuur wordt aangelegd. [appellant sub 3] en anderen betogen dat het IVVP niet in de besluitvorming omtrent de vaststelling van het plan is betrokken en dat dit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.

2.21.1. De raad stelt dat hij, zoals verwoord in het IVVP, de aanleg van de Rijnlandroute of de opwaardering van de N206 voorstaat. De aanleg of de opwaardering zijn volgens de raad niet voorzien binnen de planperiode en daarom is met de gunstige effecten hiervan geen rekening gehouden. De raad is uitgegaan van een worst-case-scenario. De raad stelt voorts dat uit het verkeersrapport is gebleken dat de aanpassing van de regionale infrastructuur geen noodzakelijke voorwaarde is voor de verwezenlijking van de voorgenomen woningbouwproductie en de uitbreiding van het bedrijfsareaal.

2.21.2. De raad heeft op 29 januari 2009, ter uitvoering van de Planwet Verkeer en Vervoer, het IVVP vastgesteld. Het IVVP gaat er vanuit dat zonder aanvullende maatregelen het verkeer geen kant op kan wegens het ontbreken van een alternatief zoals een randwegenstructuur. Het plan voorziet in maatregelen teneinde te zorgen voor een aanvaardbare afwikkeling van het verkeer binnen Rijnsburg.

Nu het IVVP ruimte laat voor aanvullende verkeersmaatregelen en het plan hierin voorziet, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het IVVP is vastgesteld.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid en geluidbelasting Christinalaan

2.22. [appellant sub 1] en anderen betogen dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de verkeersveiligheid van het gedeelte van de Christinalaan waaraan hun woningen staan en de school De Wegwijzer. Voorts is er volgens [appellant sub 1] en anderen geen onderzoek verricht naar de Koningin Julianalaan waaraan twee andere scholen zijn gelegen. Nu veel meer verkeer via de erftoegangswegen Christinalaan en Koningin Julianalaan zal worden afgewikkeld had, gezien de aanwezigheid van meerdere scholen en speelterreinen, een onderzoek moeten worden gedaan naar de verkeersveiligheid, aldus [appellant sub 1] en anderen.

[appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek is verricht naar het gedeelte van de Christinalaan waar zij wonen.

2.22.1. De Afdeling overweegt dat de Christinalaan geen onderdeel uitmaakt van het voorliggende plan. Gelet op het verkeersrapport is een toename van verkeer te verwachten in de Christinalaan, maar dat is hoofdzakelijk een gevolg van de woningbouw die mogelijk wordt gemaakt door andere bestemmingsplannen. De maatregelen die mogelijk worden gemaakt door het onderhavige plan hebben hoogstens een zeer beperkte invloed. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan geen onderzoek hoefde te doen naar de gevolgen voor het verkeer en het geluid in de Christinalaan.

Het betoog faalt.

Asfalt

2.23. [appellant sub 3] en anderen betogen dat in het akoestisch onderzoek "Hoofdverkeersstructuur kern Rijnsburg" d.d. 11 december 2009 (hierna: het akoestisch onderzoek) ten onrechte niet voorshands ervan uit is gegaan dat geluidreducerend asfalt wordt toegepast, maar normale asfaltverharding. [appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat de raad hiermee ten onrechte voorbij is gegaan aan de Nota Geluid van de gemeente Katwijk van 18 augustus 2009 (hierna: de Nota Geluid) en een onderzoek naar het aanbrengen van geluidwerend asfalt.

2.23.1. De raad stelt dat in het kader van het akoestisch onderzoek niet voorshands is uitgegaan van de toepassing van geluidreducerend asfalt nu niet vast staat dat dit type asfalt in het plangebied wordt toegepast. De raad stelt voorts dat op wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt, geluidreducerend asfalt over het algemeen geen toegevoegde waarde heeft.

2.23.2. In paragraaf 2.5 van het akoestisch onderzoek zijn de geluidmaatregelen beschreven waarbij de Nota Geluid is betrokken. Met betrekking tot het toepassen van geluidwerend asfalt is vermeld dat het op grond van de Nota Geluid niet gewenst is om geluidreducerend wegdek aan te brengen, omdat het gedeelten van wegen betreft die binnen een afstand van 50 meter van een kruising zijn gelegen dan wel op een gedeelte van de Rijnsburgerweg dat een beperkte lengte heeft. In het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat het derhalve vanuit beheers- en onderhoudsoverwegingen niet wenselijk is om geluidreducerend wegdek aan te brengen.

2.23.3. Het deskundigenbericht acht het standpunt van de gemeente niet onbegrijpelijk, aangezien er kanttekeningen zijn te plaatsen bij de werking van geluidreducerend asfalt bij kruispunten, rotondes en dergelijke.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de Nota Geluid betrokken is bij het onderzoek. Tevens is gekeken naar de mogelijkheden om geluidreducerend asfalt toe te passen. Gelet op het vorenstaande overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het akoestisch onderzoek niet behoefde te worden uitgegaan van de toepassing van geluidwerend asfalt. Hetgeen is aangevoerd geeft ook geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt in strijd is met de Nota Geluid.

Het betoog faalt.

Opschuiven problemen

2.24. [appellant sub 3] en anderen betogen dat verkeersproblemen vooruit worden geschoven tot buiten de planprocedure, nu een gefaseerde invoering van het bestemmingsplan "Kamphuizerpolder 2004" wordt voorgesteld waarbij tot 2020 slechts 50% van het geplande volume wordt gerealiseerd.

2.24.1. In het verkeersrapport wordt een gefaseerde uitvoering van voornoemd bestemmingsplan voorgesteld. Echter, het plan heeft hierop geen betrekking. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag.

Aantal woningen

2.25. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] en anderen betogen dat ten onrechte de woningen in het plan Nieuw Valkenburg niet zijn meegerekend in het verkeersrapport. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] en anderen betogen voorts dat het daadwerkelijke aantal woningen meer dan een verdubbeling bedraagt van het aantal woningen genoemd in het verkeersrapport.

2.25.1. Het deskundigenbericht vermeldt dat alle relevante bouwplannen zijn meegenomen in het referentiescenario. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet op het verkeersrapport mocht afgaan. Wat betreft de door appellanten genoemde projecten, overweegt de Afdeling dat nog geen definitieve besluitvorming hierover heeft plaatsgevonden.

De betogen falen.

Conclusie

2.26. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] en anderen zijn gegrond.

Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De Afdeling zal evenwel, nu hetgeen overigens is aangevoerd niet slaagt, gelet op overweging 2.6.5, bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

Proceskosten

2.27. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 4] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Katwijk van 1 juli 2010;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Katwijk tot vergoeding van bij [appellant sub 3] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.374,00 (zegge: tweeduizend driehonderdvierenzeventig euro), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat de raad van de gemeente Katwijk aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) voor [appellant sub 3] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 4] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Postma
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012

539-690.