Uitspraak 201105771/1/R1


Volledige tekst

201105771/1/R1.
Datum uitspraak: 11 januari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Hertme, gemeente Borne,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2010, kenmerk 2010/0183468, heeft het college van Overijssel besloten aan de raad van de gemeente Borne een aanwijzing te geven ertoe strekkende dat het plandeel met de bestemming "Burgerwoning" aan de Zwartkotteweg 2e geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan "Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie", zoals dat is vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2010, beroep ingesteld.

Het college van Overijssel heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. H.J.P. Robers, advocaat te Hengelo, en het college, vertegenwoordigd door T. Drint, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door M.J. Velten, lid van de raad, mr. S. Jurriën en J.B.M. Hoenderboom, beiden werkzaam bij de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Aan het perceel [locatie] is in het bestemmingsplan "Buitengebied Borne, actualisatie en reparatie" de bestemming "Burgerwoning" toegekend. Ingevolge artikel 14, lid 14.1.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied", dat in het bestemmingsplan niet is gewijzigd, zijn deze gronden bestemd voor woondoeleinden.

2.2. Het college heeft een reactieve aanwijzing gegeven om te voorkomen dat deze bestemming in werking treedt. Volgens het college is deze bestemming in strijd met het onderdeel Toerisme en vrije tijd (paragraaf 4.2.3) van de Omgevingsvisie Overijssel 2009 (hierna: omgevingsvisie) en het onderdeel Verblijfsrecreatie (titel 2.12.) van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: omgevingsverordening), omdat niet is voldaan aan de criteria van artikel 2.12.4, tweede lid, van de omgevingsverordening

2.3. In paragraaf 4.2.3 van de omgevingsvisie staat dat aan het toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen alleen medewerking zal worden verleend als wordt voldaan aan de rijkscriteria uit de nota Ruimte en als het gaat om een locatie aansluitend aan bestaand stads- of dorpsgebied.

Ingevolge artikel 2.12.1, onder a, van de omgevingsverordening, wordt in de verordening onder recreatiewoning verstaan een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor toeristisch of recreatief gebruik.

Ingevolge artikel 2.12.4, eerste lid, van de omgevingsverordening, voorzien bestemmingsplannen niet in wijziging van geldende bestemmingsplannen waarbij aan een recreatiewoning die op enig moment als zodanig is gebouwd, een woonbestemming wordt toegekend.

2.4. [appellante] betoogt dat de bestaande woning nooit als recreatiewoning, maar vanaf het begin voor permanente bewoning is opgericht, zodat paragraaf 4.2.3 van de omgevingsvisie noch artikel 2.12.4, eerste lid, van de omgevingsverordening van toepassing is.

2.5. Niet in geschil is dat in 1954 op het perceel met bouwvergunning een blokhut voor scoutingdoeleinden is gebouwd. [appellante] stelt dat deze blokhut begin jaren tachtig is verbouwd en uitgebreid tot woning. [appellante] heeft daartoe een verklaring overgelegd van de toenmalige burgemeester en wethouder ruimtelijke ordening waarin staat dat de familie van [appellante] begin jaren tachtig de voormalige blokhut van de scouting heeft verbouwd en uitgebreid om bewoning door [belanghebbende] mogelijk te maken. In hetgeen het college heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding in zoverre aan deze verklaring te twijfelen. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat, voordat de voormalige blokhut tot woning is verbouwd en uitgebreid, deze eerst tot recreatiewoning is verbouwd dan wel als zodanig in gebruik is geweest. Voor zover het college betoogt dat het gebouw als recreatiewoning is gebouwd reeds omdat het een voormalige blokhut van de scouting betreft met een recreatieve functie, overweegt de Afdeling dat een dergelijke blokhut niet kan worden aangemerkt als een recreatiewoning als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, van de omgevingsverordening.

2.6. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat de woning op het perceel [locatie] op enig moment als recreatiewoning is gebouwd, zodat artikel 2.12.4, eerste lid, van de omgevingsverordening noch paragraaf 4.2.3 van de omgevingsvisie hierop van toepassing is. Aan de vraag of is voldaan aan de criteria van artikel 2.12.4, tweede lid, van de omgevingsverordening wordt derhalve niet toegekomen.

2.7. De conclusie is dat het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld heeft dat het plan in strijd is met artikel 2.12.4, eerste lid, van de omgevingsverordening en paragraaf 4.2.3 van de omgevingsvisie. Gelet hierop heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening het geven van de reactieve aanwijzing noodzakelijk maken.

Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3.8, zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 4.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.

Gelet hierop behoeft hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd geen bespreking.

2.8. Ter voorlichting aan partijen merkt de Afdeling het volgende op. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het gemeentebestuur het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Burgerwoning" voor het perceel [locatie], onverwijld met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften bekend te maken, waarna daartegen, gedurende de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn voor het indienen van een beroepschrift, voor belanghebbenden beroep bij de Afdeling openstaat.

2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 2 november 2010, kenmerk 2010/0183468;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2012

410.