Uitspraak 201104957/1/H1


Volledige tekst

201104957/1/H1.
Datum uitspraak: 30 november 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellant sub 3 A] en [appellante sub 3 B],
4. [appellant sub 4 A] en [appellante sub 4 B],
allen wonend te Veghel,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2011 in zaken nrs. 10/2805, 10/2834, 10/2852, 10/2858 en 10/2810 in het geding tussen:

1. [appellant sub 2],
2. [appellant sub 1],
3. [wederpartij A] en [wederpartij B],
4. [appellant sub 3 A] en [appellante sub 3 B],
5. [appellant sub 4 A] en [appellante sub 4 B]

en

het college van burgemeester en wethouders van Veghel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase verleend voor het ombouwen van een ligboxenstal ten behoeve van omvorming van een agrarisch bedrijf naar een extensief recreatief bedrijf op het perceel [locatie 1] (voorheen [locatie 2]) te Veghel (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 24 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3 A] en [appellante sub 3 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]) en [appellant sub 4 A] en [appellante sub 4 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]) daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2011, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2011, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 mei 2011, hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 26 mei 2011. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 23 mei 2011. [appellant sub 3] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 30 mei 2011. [appellant sub 4] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 6 juni 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2011, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2] en [appellant sub 3], elk bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. H.U. van der Zee, en het college, vertegenwoordigd door A. van Heertum-van Hoof, zijn verschenen.
Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. I.C.M. Jansen, advocaat te Veghel, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het project voorziet in het veranderen van een voormalige ligboxenstal ten behoeve van het gebruik van dat bouwwerk en de bijbehorende terreinen als camping met bistro. Het projectgebied heeft een omvang van 4,2 ha.

Ingevolge de bestemmingsplannen "Landelijk Gebied" en "Landelijk Gebied Aanvulling" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden, An" en, ter plaatse van de stal, de detailbestemming "Agrarische bedrijven" met de nadere aanduiding "omschakelingsverbod van toepassing, Ov". Ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften is het omzetten van een agrarische functie naar een extensief recreatieve functie niet toegestaan. Het college heeft aan het project medewerking verleend door vrijstelling te verlenen met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

2.2. Waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] tegen de aangevallen uitspraak nagenoeg gelijkluidende beroepsgronden hebben ingediend, worden zij hierna tezamen aangeduid als appellanten.

2.3. Voor zover appellanten in hoger beroep in eerdere instantie aangevoerde gronden slechts hebben herhaald en ingelast, betreft het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank op die gronden ingegaan. Appellanten hebben in hun hogerberoepschriften geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

2.4. Ter zitting heeft [appellant sub 3] zijn beroepsgrond, dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de Wet ruimtelijke ordening, ingetrokken.

2.5. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van het ontwerpbesluit de ingang van de camping aan de Zandvliet was voorzien en dat de gewijzigde ontsluiting bij het besluit ten onrechte niet uit een gewijzigde aanvraag of tekening blijkt. [appellant sub 2] stelt voorts dat de ingang aan de Zandvliet nog steeds wordt gebruikt voor laden en lossen van vrachtwagens en dat hij daarvan schade ondervindt.

2.5.1. Het perceel was aanvankelijk plaatselijk bekend als [locatie 2] Bij brief van 23 april 2010 heeft het college aan het perceel het adres [locatie 1] toegekend. De omstandigheid dat het perceel ten tijde van het nemen van het ontwerpbesluit plaatselijk bekend stond als [locatie 2], doet er niet aan af dat de ontsluiting van de camping, gelet op de bijbehorende situatietekening reeds ten tijde van het verzoek van 17 december 2007 aan de Vlagheide was voorzien. Dat thans aan [locatie 2] leveringen plaatsvinden wegens de verbouwing van de ligboxenstal, maakt dit niet anders. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [vergunninghouder] ter zitting te kennen heeft gegeven dat na beëindiging van de verbouwing de bestaande toegang aan [locatie 2] van het perceel waarop de camping zal worden gerealiseerd met een hek voor auto's zal worden afgesloten. [appellant sub 2] heeft de door hem gestelde schade als gevolg van deze activiteiten voorts niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.

Het betoog faalt.

2.6. Appellanten betogen dat het project niet is voorzien van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing. Zij voeren daartoe aan dat het project niet aansluit bij de gemeentelijke gebiedsvisie "Buitengebied in Ontwikkeling" en het Masterplan Vlagheide, omdat het geen kleinschalige verblijfsrecreatie betreft en tevens in strijd is met provinciaal beleid.

2.6.1. Het college heeft in het besluit verwezen naar de gebiedsvisie en in de ruimtelijke onderbouwing van het project naar het Masterplan. De omstandigheid dat het project, naar gesteld, geen kleinschalige verblijfsrecreatie behelst zoals voorzien in de gebiedsvisie en het Masterplan, maakt niet dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het project niet in strijd is met dit gemeentelijke beleid. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de gebiedsvisie ruimte biedt voor een maatwerkbeoordeling bij grootschaliger initiatieven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich hiervan bij de besluitvorming voldoende rekenschap heeft gegeven door het project zelfstandig te beoordelen. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat de functionele ontwikkelingsrichting van Eerde en omgeving op toerisme is gericht, afgestemd op de gebiedskwaliteiten. Volgens het Masterplan wordt recreatie in dit gebied gezien als een belangrijke nieuwe economische drager en kunnen nieuwe natuur, nieuwe functies in gebouwen en nieuwe gebruiksmogelijkheden voor bestaande gebruiksvormen een kwaliteitsverbetering tot stand brengen. Verblijfsrecreatie is blijkens de gebiedsvisie in vrijwel het gehele buitengebied van Veghel mogelijk en nabij Eerde zelfs wenselijk. Het college heeft de voorziene camping in combinatie met de aanleg van natuurwaarden terecht in overeenstemming met de uitgangspunten van de gebiedsvisie kunnen achten. Dat de op de camping voorziene bistro in het bijzonder, maar niet uitsluitend campinggasten zal bedienen en het gehele jaar geopend is, leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting de bistro in de avonduren alleen voor campinggasten zal zijn geopend.

Strijd met provinciaal beleid is voorts door appellanten niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft in dit kader terecht in aanmerking genomen dat het college van gedeputeerde staten voor het project een verklaring van geen bezwaar heeft afgegeven. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat het college daarvan geen gebruik heeft kunnen maken.

Het betoog faalt.

2.7. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de parkeerbehoefte van het project en dat uit de ruimtelijke onderbouwing niet blijkt hoeveel parkeerplaatsen zullen worden aangelegd.

2.7.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat ten behoeve van het project op het eigen terrein niet in voldoende parkeerplaatsen zal worden voorzien. Blijkens het bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegde inrichtingsplan is een door groen afgeschermd parkeerterrein voorzien in de nabijheid van de bistro. Ter zitting heeft [vergunninghouder] te kennen gegeven dat het parkeerterrein ruimte biedt aan 110 auto's. Daarbij is rekening gehouden met 90 parkeerplaatsen ten behoeve van campinggasten en 20 voor bezoekers van de bistro die niet op de camping verblijven. Voorts blijkt uit de stukken dat tevens een parkeerstrook voor arriverende campinggasten zal worden aangelegd. De rechtbank heeft terecht niet aannemelijk geacht dat hiermee niet voldoende in de parkeerbehoefte van het project is voorzien. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat een aanzienlijk deel van de dagrecreanten die de bistro bezoeken, lopend of met de fiets zal komen, nu het perceel aan een knooppunt van twee Brabantse fietsroutes is gelegen.

Het betoog faalt.

2.8. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat uit het akoestisch rapport niet blijkt waarop de in het, in opdracht van [vergunninghouder] verrichte akoestisch onderzoek gehanteerde uitgangspunten zijn gebaseerd. Voorts zijn bij het onderzoek ten onrechte niet alle relevante geluidsbronnen betrokken en is geen rekening gehouden met cumulatieve geluidhinder. Zij stellen dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevend heeft geacht dat aan de richtafstand van 50 m uit de VNG-Brochure "Bedrijven en Milieuzonering" wordt voldaan.

2.8.1. Het Adviesbureau voor Geluidbeheersing in de Bouw en Industrie heeft een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidemissie van de camping inclusief de bistro. Op 28 december 2009 heeft het daarvan rapport uitgebracht, dat onderdeel uitmaakt van het besluit. De conclusie van het rapport is dat, uitgaande van de in het onderzoek beschreven situatie, geen overschrijding plaatsvindt van de toetsingswaarden voor de langtijdgemiddelde en maximale geluidniveaus bij de reguliere campingactiviteiten met achtergrondmuziek in de bistro en bij feesten en recepties met achtergrondmuziek. Voorts blijkt uit de berekeningen dat de toetsingswaarden voor indirecte hinder niet worden overschreden. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat cumulatie van de verschillende geluidsbronnen tot overschrijding van toetsingswaarden zou leiden. Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat in het akoestisch rapport niet van een representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit volgt dat het menselijk stemgeluid afkomstig van het terras bij het bepalen van de geluidsniveaus buiten beschouwing mag worden gelaten. In de enkele omstandigheid dat het rapport in opdracht van vergunninghoudster is opgesteld is voorts geen grond te vinden voor het oordeel dat het college dit rapport niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich, mede gelet op de conclusie van het akoestisch rapport, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het project voor omwonenden niet leidt tot een uit een oogpunt van geluidhinder onaanvaardbaar woon- en leefklimaat en daarbij mogen betrekken dat zich geen geluidgevoelige bestemmingen bevinden binnen 50 m van de camping, zodat aan de richtafstand uit de VNG-Brochure wordt voldaan. In het door appellanten aangevoerde wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat in dit geval van een kortere afstand had moeten worden uitgegaan.

Het betoog faalt.

2.9. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de afweging van de betrokken belangen onvoldoende gewicht heeft toegekend aan hun belang bij behoud van rust en privacy en bij het voorkomen van extra verkeersdruk en parkeerdruk in de omgeving.

2.9.1. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.7.1. en 2.8.1. is overwogen bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet meer betekenis heeft kunnen toekennen aan het belang van [vergunninghouder] bij realisering van het project dan aan de belangen van appellanten bij het behoud van de bestaande situatie op en rond het perceel. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.

Het betoog faalt.

2.10. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de reikwijdte van de verleende vrijstelling onvoldoende helder is wat betreft de aard en omvang van het project. Zij voeren daartoe aan dat, anders dan in de ruimtelijke onderbouwing staat, de camping niet volgens de richtlijnen van de Stichting Natuurkampeerterreinen wordt ingericht.

2.10.1. Niet in geschil is dat de voorziene camping niet bij de Stichting Natuurkampeerterreinen zal worden aangesloten. Volgens de ruimtelijke onderbouwing worden niettemin bij de inrichting ervan de richtlijnen van deze Stichting gehanteerd. Volgens deze richtlijnen zijn per ha maximaal 30 kampeerplaatsen toegestaan en mag het voor kamperen bestemde terrein maximaal 90 kampeerplaatsen bevatten. Gelet op de omvang van het projectgebied en in aanmerking genomen dat volgens de ruimtelijke onderbouwing ruim een derde van de totale oppervlakte zal worden ingericht met nieuwe natuur, zullen op de camping volgens de richtlijnen maximaal 90 kampeerplaatsen kunnen worden aangelegd. Het college en [vergunninghouder] hebben ter zitting bevestigd dat uitgegaan wordt van 90 kampeerplaatsen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het perceel ten behoeve van een natuurspeeltuin, gemaakt van natuurlijke materialen, en de aanleg van elektriciteit bij een deel van de standplaatsen zich niet verdragen met genoemde richtlijnen. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat de verleende vrijstelling geen betrekking heeft op het gebruik van het perceel ten behoeve van een theater. Dat hiervan melding is gemaakt in de planschaderisicoanalyse die deel uitmaakt van het besluit, maakt dit, gelet op het voorwaardelijke karakter van die analyse, niet anders.

In zoverre faalt het betoog.

2.10.2. In de ruimtelijke onderbouwing is ten aanzien van de voorziene bistro vermeld dat deze kleinschalig en laagdrempelig is en geen uitgaansgelegenheid. Naast campinggasten zijn ook dorpsgenoten en dagrecreanten welkom, aldus de ruimtelijke onderbouwing. In het besluit is vermeld dat de openingstijden van de bistro zijn gebaseerd op de openingstijden zoals vermeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Ter nadere toelichting van de aard en omvang van de voorziene horeca-activiteiten in de bistro heeft het college verwezen naar de in het akoestisch rapport van 28 december 2009 weergegeven representatieve bedrijfssituatie. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat hieruit volgt dat het gebruik ten behoeve van horeca-activiteiten aan beperkingen onderhevig is. In het rapport is vermeld dat de bistro maximaal 30 tafels zal bevatten en het gehele jaar geopend zal zijn, echter in de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) alleen voor campinggasten. 's Nachts, en buiten het kampeerseizoen ook 's avonds, is de bistro gesloten. Voorts staat daarin dat geen concrete plannen bestaan om meer dan vier keer per jaar incidentele festiviteiten, zoals feesten en recepties, te laten plaatsvinden. Uit het voorgaande blijkt dat in het besluit van ruimere openingstijden is uitgegaan dan in het akoestisch rapport. Verder bevat het besluit geen beperkingen met betrekking tot de omvang van de horeca-activiteiten. Gelet op het vorenstaande heeft het college ter onderbouwing van de vrijstelling waar het de reikwijdte van het gebruik ten behoeve van de bistro betreft niet kunnen volstaan met te verwijzen naar de weergave van de representatieve bedrijfssituatie in het akoestisch rapport. Het besluit is in zoverre in strijd met de rechtszekerheid.

Het betoog slaagt in zoverre.

2.11. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen het besluit van 29 juni 2010 van het college alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, voor zover daaraan ten aanzien van het gebruik ten behoeve van de bistro geen beperkende voorschriften zijn verbonden.

De Afdeling ziet geen aanleiding het college, met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), op te dragen het gebrek in het besluit te herstellen, maar zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, op na te melden wijze zelf voorziend voorschriften aan het besluit verbinden en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover dat is vernietigd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de aard en omvang van de beoogde horeca-activiteiten en daarmee de reikwijdte van de vrijstelling in zoverre ter zitting door het college en [vergunninghouder] voldoende zijn verduidelijkt.

2.12. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2011 in zaken nrs. 10/2805, 10/2834, 10/2852, 10/2858 en 10/2810;

III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veghel van 29 juni 2010, kenmerk B120090005/219, voor zover daaraan ten aanzien van het gebruik ten behoeve van de bistro geen beperkende voorschriften zijn verbonden;

V. bepaalt dat aan het besluit ten aanzien van het gebruik ten behoeve van de bistro de volgende beperkende voorschriften worden verbonden:

1. De bistro bevat maximaal 30 tafels.

2. De bistro is, behoudens incidentele festiviteiten, in het kampeerseizoen gesloten om 23.00 uur en buiten het kampeerseizoen gesloten om 19.00 uur.

3. In de bistro vinden maximaal vier incidentele festiviteiten per jaar plaats.;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veghel tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1311,00 (zegge: duizend driehonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veghel tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1748,00 (zegge: duizend zevenhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veghel tot vergoeding van bij [appellant sub 3 A] en [appellante sub 3 B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1311,00 (zegge: duizend driehonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veghel tot vergoeding van bij [appellant sub 4 A] en [appellante sub 4 B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2120,98 (zegge: tweeduizend honderdtwintig euro en achtennegentig cent), waarvan € 1748,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veghel aan [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3 A] en [appellante sub 3 A] en [appellant sub 4 A] en [appellante sub 4] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van elk € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011

392.