Uitspraak 201110081/2/R1


Volledige tekst

201110081/2/R1.
Datum uitspraak: 15 november 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te Haarlemmerliede, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
2. [verzoeker sub 2 A] en [verzoeker sub 2 B], wonend te Haarlemmerliede,

en

de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Liedeweg 32/38 c.a." vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2011, en [verzoeker sub 2 A] en [verzoeker sub 2 B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2011, beroep ingesteld.

Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2011, hebben [verzoeker sub 2 A] en [verzoeker sub 2 B] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 25 oktober 2011, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2 A] en [verzoeker sub 2 B], bijgestaan door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door drs. S.P. van Donkelaar en F. Abendroth, en P.J. Oud, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door ir. W.S. de Vries.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in het toestaan van recreatieve activiteiten op het agrarisch bedrijf de Liedehoeve. Deze activiteiten betreffen onder meer boerengolf, een minicamping, het plaatsen van trekkershutten en verhuur van vergader- en workshopruimte.

2.3. De voorzitter volgt [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2 A] en [verzoeker sub 2 B] (hierna: verzoekers) op voorhand niet in hun stelling dat het plan bij de vaststelling zodanig gewijzigd is dat daarvoor een nieuw ontwerpplan had moeten worden opgesteld en ter inzage gelegd. Dat er sprake is van uitbreiding van enkele bebouwings- en gebruiksmogelijkheden acht de voorzitter daartoe voorshands niet doorslaggevend.

2.4. Volgens verzoekers zal het plan een negatief effect op de aanwezigheid van weidevogels in het gebied hebben. Daarbij wordt aangevoerd dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 25, eerste lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van Provinciale Staten van Noord-Holland van 21 juni 2010, nu daarin activiteiten in het weidevogelleefgebied verboden worden.

2.4.1. Ingevolge artikel 25 van de Verordening voorziet een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden, zoals op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven, niet in:

a. de mogelijkheid van nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan;

b. de mogelijkheid van aanleg van nieuwe weginfrastructuur;

c. de mogelijkheid van aanleg van bossen of boomgaarde;

d. de mogelijkheid verstorende activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, te verrichten die het weidevogelleefgebied verstoren, en;

e. de mogelijkheid werken uit te voeren die realisatie van nieuwe peilverlagingen mogelijk maken.

2.4.2. Ter zitting is vastgesteld dat het overgrote deel van het perceel is aangemerkt als weidevogelleefgebied als bedoeld in de Verordening. Gelet op de activiteiten die het plan in dit gebied mogelijk maakt, betwijfelt de voorzitter voorshands of het bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 25 van de Verordening kan worden geacht. Dat, zoals de raad naar voren heeft gebracht, uit onderzoek is gebleken dat het om een marginaal gebied voor weidevogels gaat en dat bij het uitzetten van het parcours voor boerengolf en het plaatsen van de trekkershutten rekening met de weidevogels zal worden gehouden, acht de voorzitter op voorhand niet toereikend om aan te nemen dat het bestemmingsplan in overeenstemming met de Verordening kan worden bevonden. De stelling van de raad dat het bestemmingsplan ter kennisneming aan provinciale staten is gezonden en dat daarop geen reactie is ontvangen en de stelling dat provinciale staten voornemens zijn de Verordening te wijzigen, geven evenmin aanleiding voor dat oordeel.

2.5. Voorts is de raad volgens verzoekers uitgegaan van een te hoge maximaal aanvaardbare verkeersintensiteit op de Liedeweg en van een te laag aantal bezoekers. Daarbij wijzen zij op diverse in hun opdracht uitgevoerde onderzoeken. In het rapport van Telwerk BV van maart 2011 is geconcludeerd dat de Liedeweg had moeten worden gekarakteriseerd als een erftoegangsweg type II, met een verwerkingscapaciteit van enkele honderden motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm). Verder is verwezen naar een notitie van A. Dijkstra van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) van 13 januari 2011 waarin is gesteld dat op een weg zoals beschreven het aantal passerende motorvoertuigen maximaal enkele honderden per etmaal zou mogen bedragen. Voorts is een tabel overgelegd die is verkregen via de Universiteit Wageningen. Hierin wordt voor plattelandswegen op een ondergrond van klei of veen een gemiddelde mvt/etm van 500 bij 4 meter wegbreedte en van 800 bij een breedte van 4,5 meter aanbevolen om bermschade te voorkomen.

2.6. De raad heeft aan zijn besluit een onderzoek van Goudappel Coffeng van 19 januari 2011 ten grondslag gelegd waarin wordt geconcludeerd dat de toename van het verkeer op de Liedeweg aanvaardbaar is. Volgens het rapport blijkt uit verkeerstellingen dat de gemiddelde verkeersintensiteit op de Liedeweg in het recreatieve laagseizoen ongeveer 650 mvt/etm en in het hoogseizoen gemiddeld ongeveer 830 mvt/etm bedraagt. Daarbij betreft de intensiteit op enkele dagen in het hoogseizoen iets meer dan 1.000 mvt/etm. Volgens het rapport kunnen de in het plan voorziene ontwikkelingen een toename van 212 mvt/etm met zich brengen.

In een nadere reactie van 24 juni 2011 op de door verzoekers overgelegde stukken heeft Goudappel Coffeng aangegeven dat de toename met 212 mvt/etm een 'worst case scenario' betreft, het verkeer zich naar twee zijden over de Liedeweg zal verspreiden en dat een toename van 100 mvt/etm in de praktijk nauwelijks merkbaar is. Verder wordt aangegeven dat in het rapport van 19 januari 2011 bewust niet is gesproken over de capaciteit van de weg omdat het gaat over de gewenste maximale intensiteit, welke volgens Goudappel Coffeng wordt geschat op maximaal 1.000 tot 3.000 mvt/etm.

2.7. Op grond van de overgelegde stukken acht de voorzitter niet op voorhand buiten twijfel dat de toename van het aantal verkeersbewegingen op de Liedeweg door het plan aanvaardbaar kan worden geacht. De raad heeft naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de Liedeweg een weg is waarop, zoals de raad stelt, de maximale intensiteit 1.000 tot 3.000 mvt/etm kan bedragen. De in de nadere reactie van Goudappel Coffeng, waarnaar de raad verwijst, opgenomen foto's van wegen op andere locaties met de daarbij vermelde intensiteiten acht de voorzitter daartoe op voorhand niet toereikend. Voorts neemt de voorzitter in aanmerking dat, zoals ook in de reactie van Goudappel Coffeng is aangegeven, de intensiteiten zoals genoemd in de door verzoekers overgelegde tabel tevens in het Handboek Wegontwerp - Erftoegangswegen van het CROW worden genoemd. Volgens de raad, onder verwijzing naar de nadere reactie van Goudappel Coffeng, gaat het hier om indicatieve intensiteitsgrenzen voor wegen buiten de bebouwde kom ter voorkoming van bermschade bij een ondergrond van klei/veen en dus niet over de capaciteit van de weg. De voorzitter acht thans evenwel onvoldoende inzichtelijk dat omdat de Liedeweg binnen de bebouwde kom is gelegen en de maximale toegestane [verzoeker sub 1]heid deels 30 km/uur en deels 50 km/uur is, een maximale belasting van meer dan 1.000 mvt/etm op die weg, ondanks de beperkte breedte daarvan, aanvaardbaar kan worden geacht. Verder ziet de voorzitter op voorhand niet in dat een toename van de verkeersintensiteiten met ongeveer 15% op een gemiddelde zaterdag of zondag als verwaarloosbaar kan worden aangemerkt.

2.8. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.9. De raad dient ten aanzien van [verzoeker sub 2 A] en [verzoeker sub 2 B] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [verzoeker sub 1] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude van 19 juli 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Liedeweg 32/38 c.a.";

II. veroordeelt de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2 A] en [verzoeker sub 2 B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 892,91 (zegge: achthonderdtweeënnegentig euro en eenennegentig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

III. gelast dat de raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [verzoeker sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [verzoeker sub 2 A] en [verzoeker sub 2 B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2011

444.