Uitspraak 201011862/1/M1


Volledige tekst

201011862/1/M1.
Datum uitspraak: 16 november 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft het college zijn beslissing om op
9 september 2010 jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 1 december 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2011, waar
[appellant] in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Çevik en mr. N. El Oualid, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het desbetreffende inzamelmiddel of de desbetreffende inzamelvoorziening of het desbetreffende brengdepot.

Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is het niet toegestaan afvalstoffen, grof huishoudelijk afval of grof tuinafval te plaatsen naast een inzamelvoorziening.

Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak met huishoudelijke afvalstoffen die op 9 september 2010 is aangetroffen op de openbare weg naast een ondergrondse vuilcontainer aan de Pupillenstraat te Rotterdam ter hoogte van nummer 125. Volgens het college is deze vuilniszak, blijkens twee daarin aangetroffen poststukken met naam- en adresgegevens van [appellant], afkomstig van [appellant] en heeft hij deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling aangeboden.

2.3. [appellant] betoogt dat hij de desbetreffende huisvuilzak niet ter inzameling heeft aangeboden en hij aldus niet kan worden aangemerkt als overtreder.

Hij wijst er in dit verband op dat de huisvuilzak op grote afstand van zijn huis is aangetroffen terwijl in het woongebouw huisvuilcontainers zijn opgesteld. Hij vermoedt dat de bewuste poststukken onjuist zijn bezorgd of uit zijn brievenbus zijn gestolen en vervolgens weggegooid.

2.3.1. Uit het rapport van de gemeente Rotterdam (Stadstoezicht) van 26 oktober 2010, nr. 39162, blijkt dat op 9 september 2010 een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen is aangetroffen naast een vuilcontainer die is gesitueerd in de Pupillenstraat ter hoogte van nummer 125. Het op deze wijze ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen is in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit.

2.3.2. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met de verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in deze Afvalstoffenverordening.

Ingevolge het tweede lid geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:

a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of

b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.

2.3.3. De huisvuilzak kan tot [appellant] worden herleid nu daarin twee poststukken zijn aangetroffen die tot hem of zijn gezinsleden zijn gericht en zijn adres vermelden. Dit betekent dat [appellant] kan worden geacht de Afvalstoffenverordening te hebben overtreden tenzij hij het tegendeel aantoont.

De afstand van de woning tot de plaats waar de huisvuilzak is aangetroffen noch de aanwezigheid van vuilcontainers in het woongebouw is in dit geval relevant voor de vraag of [appellant] als overtreder kan worden aangemerkt. Verder moet de enkele bewering dat de twee geopende enveloppen mogelijk zijn gestolen uit de brievenbus van [appellant] onvoldoende geloofwaardig worden geacht. Ten aanzien van onjuiste postbezorging heeft het college ter zitting meegedeeld dat in gevallen waarin is gebleken van klachten over onjuiste postbezorging, hij bij de toepassing van voormelde bepalingen daarmee rekening houdt. Bij het college zijn echter geen klachten van onjuiste postbezorging in de woonomgeving van [appellant] bekend. Onder deze omstandigheden heeft het college [appellant] terecht aangemerkt als overtreder.

Het betoog faalt.

2.4. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011