Uitspraak 201102261/1/H1


Volledige tekst

201102261/1/H1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gosco B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 10 januari 2011 in zaak nr. 10/2799 in het geding tussen:

Gosco B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.

1. Procesverloop

Bij besluit, verzonden op 25 februari 2010, heeft het college Gosco B.V. onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00 ineens gelast de heipalen en de betonnen vloerconstructie aan de Spaarnwouderweg 6 te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer (hierna: het perceel) te verwijderen en geheel verwijderd te houden.

Bij besluit verzonden op 28 april 2010, heeft het college het door Gosco B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Gosco B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Gosco B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit, verzonden op 29 maart 2011, heeft het college beslist tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 5.000,00.

Tegen dit besluit heeft Gosco B.V. bij brief van 10 mei 2011 bezwaar gemaakt. Het college heeft deze brief ter behandeling als beroep doorgezonden aan de Raad van State.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2011, waar Gosco B.V., vertegenwoordigd door J.L. Bierman en bijgestaan door mr. P. Huitema, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.C. Brandt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang, is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door het college verleende bouwvergunning.

Ingevolge het bepaalde onder b, van de Woningwet is het verboden een bouwwerk, standplaats of een deel daarvan dat is gebouwd zonder of in afwijking van een door het college verleende bouwvergunning in stand te laten, tenzij voor dat bouwen op grond van artikel 43 geen bouwvergunning is of was vereist. Ingevolge artikel 100e van de Woningwet, zoals dat gold ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders, bij een besluit tot toepassing van oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV, bepalen dat dit besluit geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie dat besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger.

2.2. De betonnen vloerconstructie met heipalen is in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, Woningwet zonder de daartoe vereiste bouwvergunning gerealiseerd en wordt in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet in stand gelaten. Het college was derhalve bevoegd om handhavend op te treden.

2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.4. Gosco B.V. betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er zich bijzondere omstandigheden voordoen waardoor het college van handhavend optreden had moeten afzien. Daartoe voert zij aan dat de eerder opgelegde last onder dwangsom aan één van de rechtsvoorgangers van Gosco B.V. in strijd met artikel 100e van de Woningwet niet in het register als bedoeld in de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) is ingeschreven.

2.4.1. De omstandigheid dat het college aan de rechtsvoorganger van Gosco B.V. een last onder dwangsom heeft opgelegd en deze niet in vorenbedoeld register heeft ingeschreven, brengt niet met zich mee dat het college Gosco B.V. niet kon aanschrijven op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet. Het bepaalde in artikel 100e van de Woningwet ziet op de situatie dat het college een aan de rechtsvoorganger opgelegde last mede ten aanzien van de rechtsopvolgers doet gelden zodat de last ook ten aanzien van hen, zonder daartoe een nieuw besluit behoeven te nemen, kan worden uitgevoerd. Deze situatie is hier niet aan de orde. Het college heeft ervoor gekozen om aan Gosco B.V. een nieuwe last onder dwangsom op te leggen. De eerder aan de rechtsvoorganger opgelegde last betreft dan ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien. Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, heeft het hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom omtrent de invordering van een dwangsom.

2.7. Gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Awb wordt de invorderingsbeschikking, verzonden op 29 maart 2011, eveneens geacht onderwerp te zijn van dit geding.

2.8. Gosco B.V. betoogt dat het college niet heeft onderkend dat er zich bijzondere omstandigheden voordoen waardoor het college van invordering had moeten afzien. Daartoe voert zij aan dat de eerder opgelegde last onder dwangsom aan één van de rechtsvoorgangers van Gosco B.V. in strijd met artikel 100e van de Woningwet niet in het register van het Wkpb is ingeschreven. Voorts voert zij aan dat de begunstigingstermijn van zes weken te kort is en dat de opgelegde dwangsom te hoog is.

2.8.1. Hetgeen Gosco B.V. aanvoert, heeft betrekking op de rechtmatigheid van het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom en kan in het kader van de toetsing van de invorderingsbeschikking niet meer aan de orde komen. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het tot invordering van de dwangsom mocht overgaan. Het betoog faalt.

2.9. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit, verzonden op 29 maart 2011, ongegrond verklaren.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verzonden op 29 maart 2011, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.

w.g. Offers w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011

414-712.