Uitspraak 201003049/1/R3


Volledige tekst

201003049/1/R3.
Datum uitspraak: 19 oktober 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
3. [appellant sub 3 A], wonend te Helmond, en [appellante sub 3 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), gevestigd te Helmond,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2010, kenmerk 1242942, heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Helmond bij besluit van 7 november 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Brandevoort II".

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 6 mei 2010.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2011, waar [appellante sub 1] en [appellante sub 2], beide vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [appellant sub 3 A] en bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Helmond, en de raad van de gemeente Helmond, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Bij brief van 20 september 2011, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2011, heeft [appellant sub 3] zijn beroep ingetrokken.

2. Overwegingen

2.1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 10 september 2008, in zaaknr. 200705533/1, het eerste goedkeuringsbesluit vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemming "Woongebied II (uit te werken ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening)" (hierna: WRO), op de plankaart nader aangeduid als "[appellante sub 1]", "Liverdonk", en "Kranenbroek".

2.2. Het bestreden besluit betreft de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woongebied II (uit te werken ex artikel 11 van de WRO)", op de plankaart nader aangeduid als "[appellante sub 1]", "Liverdonk" en "Kranenbroek".

2.3. De plandelen voorzien in de realisatie van 1350 woningen.

2.4. [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben in hun zienswijze de bestemming van het plandeel dat de geurhindercontour van hun agrarisch bedrijf betreft, bestreden. Dat betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied II (uit te werken ex artikel 11 van de WRO)", op de plankaart nader aangeduid als "[appellante sub 1]". In beroep tegen het nieuwe goedkeuringsbesluit voeren zij aan dat de pluimveehouderij op het perceel Kranenbroek 1 ten onrechte niet is betrokken in de geurbeoordeling. De Afdeling stelt vast dat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] in beroep aldus mede de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Woongebied II (uit te werken ex artikel 11 van de WRO)", op de plankaart nader aangeduid als "Liverdonk" en "Kranenbroek" bestrijden.

2.4.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Dit is slechts anders voor zover de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

Omdat [appellante sub 1] en [appellante sub 2] in hun zienswijze niet de aanvaardbaarheid van de plandelen met de bestemming "Woongebied II (uit te werken ex artikel 11 van de WRO)", op de plankaart nader aangeduid als "Liverdonk" en "Kranenbroek", hebben bestreden en niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan hen redelijkerwijs niet kan worden verweten daartegen geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht, moet worden geoordeeld dat hetgeen zij daarover in beroep betogen geen grondslag vindt in hun zienswijze. Het beroep van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

2.5. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.6. Het college heeft onder meer de gemeentelijke geurverordening, vastgesteld door de raad op 10 juni 2008 (hierna: de geurverordening) aan zijn hernieuwde goedkeuringsbesluit ten grondslag gelegd. De geurverordening is gebaseerd op de Gebiedsvisie ten behoeve van de verordening geurhinder en veehouderij voor de gemeente Helmond bevattende de uitkomsten van een onderzoek naar passende normen voor de geurbelasting.

2.7. [appellante sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat het college ten onrechte de geurverordening aan het goedkeuringsbesluit ten grondslag heeft gelegd. Volgens hen zijn de geurverordening en de daaraan ten grondslag liggende gebiedsvisie niet representatief, omdat daarin een aantal onjuiste uitgangspunten zou zijn gehanteerd. Zo is bij de geurberekeningen noch rekening gehouden met de wind en de cumulatie van geur, noch met de bedrijven gelegen aan de Broekstraat en de Heiderschoor in de gemeente Geldrop-Mierlo, aldus [appellante sub 1] en [appellante sub 2]. Volgens hen kan daarom niet worden uitgegaan van de juistheid van de vastgestelde geurcontouren.

2.7.1. De raad heeft ter zitting uiteengezet dat de aan de gebiedsvisie ten grondslag liggende geurberekeningen zijn uitgevoerd met in achtneming van het geurberekeningsmodel V-Stacks gebied. Daarin zijn diverse parameters, zoals de wind en de cumulatie van geur, verdisconteerd.

In de geurverordening is voor het betreffende plangebied een norm van 8 ouE/m³ vastgesteld. Uit de gebiedsvisie volgt dat een dergelijke norm overeenkomt met een percentage geurgehinderden van rond de 16-17%.

In paragraaf 6.3 van de gebiedsvisie is tot uitdrukking gebracht welke veehouderijen mogelijk van invloed zijn op het plandeel met de bestemming "Woongebied II (uit te werken ex artikel 11 van de WRO)", op de plankaart nader aangeduid als "[appellante sub 1]". Van die veehouderijen is de voorgrondbelasting bepaald en met de uitkomsten daarvan zijn per bedrijf de geurcontouren in beeld gebracht. In tabel 9 is weergegeven dat daarbij rekening is gehouden met onder meer de bedrijven van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] gelegen aan de [locatie 1] en aan de [locatie 2]. De raad heeft ter zitting onbetwist gesteld dat in de gebiedsvisie ook rekening is gehouden met alle overige aan de Broekstraat en de Heiderschoor gelegen bedrijven. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.

Hetgeen [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre niet mocht uitgaan van de in de gebiedsvisie neergelegde geurcontouren.

2.7.2. Bij besluit van 25 februari 2011 is aan Varkensbedrijf [appellante sub 1] een milieuvergunning verleend voor de verandering van de inrichting aan de [locatie 1]. Deze vergunning ziet onder meer op het terugbrengen van de geuremissie vanwege de inrichting van 41.524,1 ouE/m³ naar 36.899,2 ouE/m³. Voor zover [appellante sub 1] en [appellante sub 2] in hun beroepschriften betogen dat zij de geuremissie en derhalve de geurcontouren niet vrijwillig reduceren, behoeft dit gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
2.7.3. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het door hen bestreden plandeel met de bestemming "Woongebied II (uit te werken ex artikel 11 van de WRO)", op de plankaart nader aangeduid als "[appellante sub 1]", niet zodanig kan worden uitgewerkt dat geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In het aangevoerde wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of dat het bestreden bestluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.8. De beroepen van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking hebben op de plandelen met de bestemming "Woongebied II (uit te werken ex artikel 11 van de WRO)", op de plankaart nader aangeduid als "Liverdonk" en "Kranenbroek";

II. verklaart de beroepen van [appellante sub 1] en [appellante sub 2], voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.

w.g. Wiebenga w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011

218-632.