Uitspraak 201101296/1/H1, 201101297/1/H1 en 201101298/1/H1


Volledige tekst

201101296/1/H1, 201101297/1/H1 en 201101298/1/H1.
Datum uitspraak: 21 september 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Eersel, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 januari 2011 in zaken nrs. 09/2731, 09/3217 en 09/5399 in de gedingen tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eersel.

1. Procesverloop

Bij brief van 23 oktober 2008 heeft het college naar aanleiding van een verzoek van 14 september 2008 aan [appellant] medegedeeld dat de verzoeken om het bedrijfsgebouw op het perceel kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie K nummer 307, plaatselijk bekend [locatie] te Eersel (hierna: het bedrijfsgebouw [locatie]) aan te merken als tweede bedrijfswoning en om in te stemmen met de amovering en verplaatsing van de voormalige recreatiewoning/schuurtje op het perceel kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie K nummer 305, plaatselijk bekend [locatie] te Eersel (hierna: de voormalige recreatiewoning), zullen worden behandeld als inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied".

Bij besluit van 19 februari 2009 heeft het college naar aanleiding van het verzoek van 14 september 2008 en een nader verzoek van 9 november 2008 geweigerd aan [appellant] een woonvergunning op grond van artikel 60 van de Woningwet te verlenen voor het bedrijfsgebouw [locatie].

Bij brief van 4 maart 2009 heeft het college naar aanleiding van de verzoeken van 14 september 2008 en 9 november 2008 aan [appellant] medegedeeld niet bereid te zijn het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van een tweede bedrijfswoning en voorts in te stemmen met het amoveren van de voormalige recreatiewoning, maar niet met het terugbouwen van deze recreatiewoning op het agrarische bouwblok.

Bij besluit van 30 juli 2009 heeft het college besloten niet te beslissen op het door [appellant] tegen de brief van 23 oktober 2008 gemaakte bezwaar van 26 oktober 2008, heeft voorts het door [appellant] tegen het besluit van 19 februari 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het door [appellant] tegen de brief van 4 maart 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 4 september 2009 heeft het college het bezwaar van 26 oktober 2008, gericht tegen de brief van 23 oktober 2008, alsnog niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft het college het bezwaar van 2 februari 2009, gericht tegen het uitblijven van een besluit van het college op het verzoek van 9 november 2008, niet-ontvankelijk verklaard.

Bij afzonderlijke uitspraken van 12 januari 2011, alle verzonden op 14 januari 2011, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door [appellant] tegen de besluiten van 30 juli 2009, 4 september 2009 en 22 oktober 2009 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraken heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 18 augustus 2011, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

De hoger beroepen tegen de uitspraken in zaken nrs. 09/2731 en 09/3217

2.1. Het college heeft naar aanleiding van de aanvragen van [appellant] van 14 september 2008 en 9 november 2008 geweigerd aan [appellant] een woonvergunning op grond van artikel 60 van de Woningwet te verlenen voor het bedrijfsgebouw [locatie], nu volgens hem, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2005 in zaak nr. 200402156/1, geen woonvergunning is vereist.

2.2. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 12 januari 2005 overwogen dat het college bij besluit van 10 maart 1992 aan [appellant] bouwvergunning heeft verleend voor het oprichten van het hier aan de orde zijnde bedrijfsgebouw ten behoeve van een op het perceel gevestigde kwekerij en dat vast staat dat [appellant] dit bedrijfsgebouw is gaan bewonen in strijd met het tot 14 augustus 1998 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988". De Afdeling heeft voorts overwogen dat artikel 44, lid II, onder 1, van de voorschriften van het op 14 augustus 1998 in werking getreden bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" niet in de weg staat aan bewoning van het bedrijfsgebouw. De op het perceel rustende bestemming staat een bedrijfswoning toe. Een verbod van het gebruik van een gebouw in strijd met de bestemming geldt alleen ingevolge een uitdrukkelijk daartoe strekkend planvoorschrift. Nu zodanig voorschrift ontbreekt, is van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 44, lid II, onder 1, geen sprake.

De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 12 januari 2005 voorts overwogen dat de omstandigheid dat op 12 november 1998 een, inmiddels in rechte onaantastbaar geworden, bouwvergunning is verleend voor een nieuwe bedrijfswoning die het college slechts heeft willen verlenen onder de voorwaarde dat het gebruik van de bedrijfsruimte als bedrijfswoning zou worden gestaakt aan het voorgaande niet kan afdoen, nu deze bouwvergunning niet is verleend onder de voorwaarde dat het gewraakte gebruik van de bedrijfsruimte als bedrijfs(be)woning zou moeten worden beëindigd. De omstandigheid dat het bestemmingsplan een tweede bedrijfswoning op het perceel niet zonder meer toestaat zodat de bouwvergunning mogelijk in strijd met artikel 44, eerste lid, van de Woningwet is verleend, maakt het gewraakte gebruik van de bedrijfsruimte als (eerste) bedrijfswoning niet onrechtmatig.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bepaalde in artikel 60 van de Woningwet niet van toepassing is, omdat het gebruik van het bedrijfsgebouw als woning in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988", en heeft miskend dat, gelet op zijn aanvragen van 14 september 2008 en 9 november 2008, inmiddels sprake is van een van rechtswege verleende woonvergunning.

2.3.1. Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Woningwet is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders (woonvergunning) een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw, dat, ofschoon niet ongeschikt voor bewoning, laatstelijk niet of wederrechtelijk als woning of woonwagen werd gebruikt, als woning of woonwagen in gebruik te geven of te nemen.

Ingevolge het tweede lid mag alleen en moet de woonvergunning worden geweigerd indien het beoogde gebruik van het gebouw dan wel het gedeelte van het gebouw niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening of in strijd is met het desbetreffende bestemmingsplan, een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, van die wet.

Ingevolge het derde lid is het eerste lid niet van toepassing op het als woning of woonwagen in gebruik geven of nemen van een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw, dat, ofschoon ongeschikt voor bewoning, overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften voor bewoning geschikt is gemaakt.

Ingevolge het vierde lid zijn de artikelen 46, 47, 50, 51, 56 en 59 van overeenkomstige toepassing, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op de reguliere bouwvergunning.

Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning: binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. ;

Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, is het eerste lid niet van toepassing, indien de in artikel 44, eerste lid, onderdeel c of f, bedoelde situatie zich voordoet.

Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, is de vergunning van rechtswege verleend, indien burgemeester en wethouders niet omtrent de aanvraag om bouwvergunning beslissen binnen de daarvoor in het eerste of vierde lid gestelde termijn.

2.3.2. Voor de vraag of sprake is van een situatie waarin een woonvergunning is vereist dient te worden gekeken naar het moment dat een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw in gebruik is gegeven of genomen. Vast staat dat [appellant] een deel van het bestaande bedrijfsgebouw in strijd met het destijds ook geldende artikel 60 van de Woningwet is gaan bewonen zonder dat aan hem een woonvergunning is verleend. De omstandigheid dat deze bewoning thans in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" doet daar niet aan af. Er is dan ook sprake van een situatie als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Woningwet. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Vast staat dat het college niet binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag om woonvergunning van 14 september 2008 op de aanvraag heeft beslist. Nu bewoning van het bedrijfsgebouw ten tijde van de aanvraag van 14 september 2008 in overeenstemming was met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening", was twaalf weken na de ontvangst van deze aanvraag van rechtswege een woonvergunning verleend.

Het betoog slaagt.

2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het bezwaar tegen de brief van 23 oktober 2008 en het bezwaar tegen de brief van 4 maart 2009 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard bij besluiten van respectievelijk 4 september 2009 en 30 juli 2009.

2.4.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2.4.2. [appellant] heeft in zijn verzoeken van 14 september 2008 en 9 november 2008 het college verzocht om het bedrijfsgebouw [locatie] aan te merken als tweede bedrijfswoning en om in te stemmen met de amovering en verplaatsing van de voormalige recreatiewoning op het perceel kadastraal bekend gemeente Eersel, sectie K nummer 305, plaatselijk bekend [locatie] te Eersel naar het agrarische bouwblok. Bij brief van 23 oktober 2008 heeft het college naar aanleiding van het verzoek van 14 september 2008 medegedeeld dat dit verzoek zal worden behandeld als inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied". Bij brief van 4 maart 2009 heeft het college naar aanleiding van de verzoeken van 14 september 2008 en 9 november 2008 medegedeeld vooralsnog niet bereid te zijn het bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening" te wijzigen ten behoeve van een tweede bedrijfswoning en heeft het voorts medegedeeld in te stemmen met het amoveren van de voormalige recreatiewoning, maar niet met het terugbouwen van deze recreatiewoning op het agrarische bouwblok, omdat dit niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening".

De brief van het college van 23 oktober 2008 waarin op het verzoek van 14 september 2008 om het bedrijfsgebouw [locatie] aan te merken als tweede bedrijfswoning en om in te stemmen met de amovering en verplaatsing van de voormalige recreatiewoning naar het bouwblok is gereageerd houdt niet meer in dan de mededeling dat dit verzoek zal worden behandeld als inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied". Hierdoor wordt geen rechtsverhouding vastgesteld, gewijzigd of opgeheven. De brief van 23 oktober 2008 is dan ook niet gericht op enig rechtsgevolg. Met de brief van 4 maart 2009, waarin op de verzoeken van 14 september 2008 en 9 november 2008 is gereageerd, wordt evenmin een rechtsverhouding vastgesteld, gewijzigd of opgeheven. De inhoud daarvan dient met betrekking tot het verzoek om het bedrijfsgebouw [locatie] aan te merken als tweede bedrijfswoning te worden gezien in het licht van de brief van 23 oktober 2008. Voor zover deze brief het verzoek om in te stemmen met de amovering en verplaatsing van de voormalige recreatiewoning naar het bouwblok betreft, is dit slechts een bestuurlijk rechtsoordeel met betrekking tot de uitleg van het bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e partiële herziening". Een bestuurlijk rechtsoordeel is in beginsel geen besluit waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Dit is slechts anders indien het volgen van een andere weg om zodanig rechtsoordeel van het bestuur te verkrijgen voor de betrokkene onevenredig bezwarend is. Het is niet gebleken dat daarvan sprake is.

Uit het voorgaande volgt dat de brieven van 23 oktober 2008 en 4 maart 2009 geen besluiten in de zin van de Awb zijn. De enkele omstandigheid dat in het verzoek van 9 november 2008, waarop is gereageerd in de brief van 4 maart 2009, is vermeld dat wordt verzocht een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht brengt niet met zich dat de brief van 4 maart 2009 als besluit dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de bezwaren tegen de brieven van 23 oktober 2008 en 4 maart 2009 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 09/2731 is gegrond. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 09/2731 dient te worden vernietigd voor zover daarin is overwogen dat artikel 60 van de Woningwet niet van toepassing is en geen sprake is van een van rechtswege verleende woonvergunning. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellant] alsnog ongegrond verklaren. Het besluit van 30 juli 2009 dient te worden vernietigd voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2009 ongegrond is verklaard. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 19 februari 2009 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

2.6. Het hoger beroep tegen de uitspraak in zaak nr. 09/3217 is ongegrond. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 09/3217 dient te worden bevestigd.

Het hoger beroep tegen de uitspraak in zaak nr. 09/5399

2.7. Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft het college het bezwaar van [appellant] van 2 februari 2009, gericht tegen het uitblijven van een besluit van het college op het verzoek van 9 november 2008, niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen procesbelang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van 2 februari 2009, aangezien bij brief van 4 maart 2009 is gereageerd op het verzoek van 9 november 2008.

2.8. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college inhoudelijk had dienen te beslissen op zijn verzoek van 9 november 2008 om het bedrijfsgebouw [locatie] aan te merken als tweede bedrijfswoning en om in te stemmen met amovering en verplaatsing van de voormalige recreatiewoning naar het bouwblok faalt.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op de brief van 4 maart 2009 en het besluit op bezwaar van 30 juli 2009, reeds op het verzoek van 9 november 2008 is gereageerd en dat niet is gebleken van een procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van 2 februari 2009. [appellant] heeft ook in hoger beroep niet onderbouwd welk procesbelang hij nog heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van 2 februari 2009.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak in zaak nr. 09/5399 dient te worden bevestigd.

2.10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep in zaak nr. 201101296/1/H1 gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 januari 2011 in zaak nr. 09/2731 voor zover daarin is overwogen dat artikel 60 van de Woningwet niet van toepassing is en geen sprake is van een van rechtswege verleende woonvergunning;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 30 juli 2009, kenmerk 348739, voor zover daarin het besluit van 19 februari 2009, kenmerk 332889, is gehandhaafd;

V. herroept het besluit van 19 februari 2009;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 30 juli 2009;

VII. bevestigt de uitspraak in zaak nr. 09/2731 voor het overige;

VIII. bevestigt de uitspraken in zaken nrs. 09/3217 en 09/5399;

IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 450,00 (zegge: vierhonderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.

w.g. Offers w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2011

414-580.