Uitspraak 201004175/1/R1


Volledige tekst

201004175/1/R1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging Bewonersvereniging Rond de Hallen en anderen,
gevestigd onderscheidenlijk wonend te Amsterdam,
appellanten,

en

de deelraad van het stadsdeel Oud-West, thans: West,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2010, nummer 10.04, heeft de deelraad het bestemmingsplan "De Hallen Zuid" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de bewonersvereniging en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2010, beroep ingesteld. De bewonersvereniging en anderen hebben hun beroepschrift aangevuld bij brief van 7 juni 2010.

De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.

De bewonersvereniging en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2011, waar de bewonersvereniging en anderen, in de persoon van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.J.H. Mineur, werkzaam bij Habitat advocatenkantoor omgevingsrecht, en de deelraad, vertegenwoordigd door drs. S. van Donkelaar, ir. B.D. Kapteijn, D.C.M. Edwards, ing. E. Been en G.E.J. Bos-Breukelaar, allen werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Ontvankelijkheid

2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de deelraad.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

2.1.1. [7 appellanten] hebben geen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de deelraad. Zij hebben geen rechtvaardiging aangedragen waarom hun redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen naar voren hebben gebracht.

Het plan is onder meer gewijzigd vastgesteld wat betreft het beperkt toestaan van horeca binnen de plandelen met de bestemming "Gemengd - 1" en het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor de plandelen met de bestemming "Gemengd - 2" als gevolg waarvan horeca pas na toepassing van deze bevoegdheid mogelijk gemaakt kan worden. Weliswaar heeft de deelraad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan, maar [7 appellanten] zijn slechts ontvankelijk voor zover zij door de vaststelling van het plan in een nadeliger positie zijn komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpplan. Nu het ontwerpplan binnen de plandelen met de bestemming "Gemengd" voorzag in meer mogelijkheden voor horeca dan is vastgelegd in het vastgestelde plan, is ter zake van een nadeligere positie geen sprake. Ook overigens zijn zij door de gewijzigde planvaststelling niet in een nadeliger positie komen te verkeren.

Het beroep van de bewonersvereniging en anderen, voor zover ingesteld door [7 appellanten], is niet-ontvankelijk.

2.1.2. Het beroep van de bewonersvereniging en anderen voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 3, lid 3.2.4, en lid 3.3.1, en artikel 11, lid 11.2, van de planregels en de mogelijkheid om binnen de plandelen met de bestemmingen "Gemengd - 1" en "Gemengd - 2" de functie horeca uit te oefenen, zoals opgenomen in de artikelen artikel 3, lid 3.1, onder b, artikel 4, lid 4.3.2, artikel 4, lid 4.2.4 en lid 4.3.1, en artikel 6, lid 6.2.4, steunt niet op een bij de deelraad naar voren gebrachte zienswijze.

Voor zover de bewonersvereniging en anderen ter zitting hebben aangevoerd dat de bewonersvereniging in haar zienswijze het hele plan heeft bestreden omdat zij heeft aangegeven dat alle eerder ingediende zienswijzen en bezwaren wat betreft blok A en D en Nieuwbouw Zuid als herhaald en toegevoegd worden beschouwd, overweegt de Afdeling dat een dergelijke formulering te onbepaald is om de zienswijze te kunnen aanmerken als een betoog dat gericht is tegen het gehele plan. Daarbij acht de Afdeling ook van belang dat de bewonersvereniging de eerder ingediende bezwaren en zienswijzen waarnaar is verwezen, niet als bijlagen bij haar zienswijze ten aanzien van het voorliggende plan hebben gevoegd.

Evenmin hebben [appellant A] en [appellant B] in hun zienswijzen het gehele plan bestreden. [appellant A] heeft weliswaar eerdere bezwaarschriften bij zijn zienswijze gevoegd, maar deze bezwaren zijn gericht tegen het voornemen om een vrijstellingsprocedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te doorlopen en op basis daarvan een bouwvergunning te verlenen. Deze bezwaren zijn derhalve niet gericht tegen bovengenoemde planonderdelen.

Voorts zijn de plandelen met de bestemming "Gemengd - 1" en het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor de plandelen met de bestemming "Gemengd - 2" als gevolg waarvan horeca na toepassing van deze bevoegdheid mogelijk gemaakt kan worden weliswaar gewijzigd vastgesteld, maar de bewonersvereniging en anderen zijn hierdoor niet in een nadeligere positie komen te verkeren, omdat in het ontwerpplan meer horeca mogelijk was binnen de bestemming "Gemengd". Evenmin zijn de bewonersvereniging en anderen door de gewijzigde vaststelling van artikel 4, lid 4.2.4 en lid 4.3.1, en artikel 6, lid 6.2.4, van de planregels in een nadeligere positie komen te verkeren.

Het beroep van de bewonersvereniging en anderen voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 3, lid 3.2.4 en lid 3.3.1, artikel 11, lid 11.2, artikel 3, lid 3.1, onder b, artikel 4, lid 4.3.2, artikel 4, lid 4.2.4 en lid 4.3.1, en artikel 6, lid 6.2.4, van de planregels is niet-ontvankelijk.

2.1.3. Ten aanzien van het betoog van de deelraad dat het beroep van de bewonersvereniging en anderen voor zover dat gericht is tegen de financiële uitvoerbaarheid, het uitblijven van een besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden als bedoeld in de Wet geluidhinder en de stedenbouwkundige uitgangspunten van het plan niet-ontvankelijk is, overweegt de Afdeling als volgt.

Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

Het plan

2.2. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 175 woningen, commerciële en maatschappelijke voorzieningen en een ondergrondse parkeergarage. Het voorliggende plan is een onderdeel van de ontwikkeling van het gebied De Hallen.

Formele aspecten

2.3. De bewonersvereniging en anderen betogen dat de deelraad ten onrechte de aanvullende zienswijze van 4 januari 2010 niet bij het voorliggende plan heeft betrokken. Dit klemt volgens de bewonersvereniging en anderen te meer omdat pas na afloop van de termijn voor het indienen van zienswijzen duidelijk werd dat een onderdeel van de ontwikkeling van het gebied De Hallen niet gerealiseerd zou worden en dat hierdoor de uitvoerbaarheid van het plan in het geding zou komen.

2.3.1. De deelraad stelt zich op het standpunt dat de zienswijze niet binnen de gestelde termijn was ingediend. Volgens de deelraad hoefde de zienswijze daarom niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan.

2.3.2. Het ontwerpplan is op 22 oktober 2009 ter inzage gelegd. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is geëindigd op 3 december 2009. De bewonersvereniging, [appellant B] en [appellant A] hebben hun zienswijzen binnen deze termijn naar voren gebracht. De aanvullende zienswijze van 4 januari 2010, naar voren gebracht door de bewonersvereniging, is niet binnen de daarvoor geldende termijn van artikel 3:16, eerste lid, van de Awb ingediend. De aanvullende zienswijze ziet op dezelfde plandelen die de bewonersvereniging in haar tijdig naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden en kan derhalve als een nadere motivering daarvan worden aangemerkt. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat een zienswijze na afloop van de termijn nader wordt gemotiveerd. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt voor de situatie dat het bestuursorgaan de aanvulling, gelet op de datum van indiening, in redelijkheid niet meer behoeft mee te nemen in de besluitvorming. Hiervan is geen sprake. Zoals de deelraad zelf in zijn verweer uiteen heeft gezet, heeft hij op 19 januari 2010 nog gereageerd op een zienswijze die tijdig was ingediend, maar die zoek was geraakt. Derhalve is de Afdeling van oordeel dat de deelraad de aanvullende zienswijze van de bewonersvereniging ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.

2.3.3. In hetgeen de bewonersvereniging en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep, voor zover ontvankelijk, is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

2.3.4. Nu de deelraad in het verweer is ingegaan op de bezwaren van de bewonersverenging die in de aanvullende zienswijze zijn aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.

2.4. De bewonersvereniging en anderen betogen dat ten onrechte het vastgestelde plan en de daarbij behorende stukken niet langs elektronische weg beschikbaar zijn gesteld. Hiertoe voeren zij aan dat het plan niet te raadplegen is via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl en dat het plan te laat op de internetpagina van het stadsdeel is geplaatst. Voorts is volgens hen het overgangsrecht in artikel 8.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening niet van toepassing omdat het ontwerpplan zowel analoog als digitaal ter inzage heeft gelegen. Gelet op het voorgaande is het tijdstip van de inwerkingtreding van het voorliggende plan onzeker, aldus de bewonersvereniging en anderen.

2.4.1. Deze beroepsgronden hebben betrekking op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en kunnen reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit en kunnen daarmee ook niet in de weg staan aan het in stand laten van de rechtsgevolgen.

Materiële aspecten

Algemeen

2.5. De bewonersvereniging en anderen betogen dat ten onrechte het "Stedenbouwkundig Plan Plus De Hallen" van 5 april 2005, vastgesteld door de deelraad van het stadsdeel West (hierna: SP+), het rapport "Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan De Hallen Stadsdeel Oud- West te Amsterdam onderzoek geluidsbelasting" van M+P -raadgevende ingenieurs van 13 augustus 2009 (hierna: het akoestisch onderzoek) en de "Memo verkeerskundige effecten" van DHV van 11 juni 2009 (hierna: de memo verkeerskundige effecten) ten grondslag zijn gelegd aan het plan. In dit verband wijzen zij erop dat deze stukken zien op de gehele herontwikkeling van het gebied, terwijl een deel van deze ontwikkelingen geen doorgang zal vinden. Hierdoor is volgens hen niet inzichtelijk gemaakt welke gevolgen dit bestemmingsplan heeft.

2.5.1. De deelraad stelt zich op het standpunt dat het SP+, het akoestisch onderzoek en de memo verkeerskundige effecten terecht ten grondslag zijn gelegd aan het plan. Daarbij voert de deelraad aan dat het SP+ actueel is en dat grote delen van de in het SP+ te realiseren nieuwbouw conform het SP+ zullen worden gerealiseerd. De woonblokken A en D, die onderdeel vormen van het voorliggende plan, zullen op hoofdlijnen conform het SP+ worden gerealiseerd. Hetzelfde geldt voor de nieuwbouw in het noordelijke gedeelte van het plangebied.

2.5.2. In de plantoelichting staat dat de planvorming wat betreft de stedenbouwkundige opbouw staat beschreven in het SP+. Hierin wordt een beeld geschetst van de gewenste ontwikkelingen van het gebied rond De Hallen.

Het SP+ heeft onder meer als doel het overzichtelijk en in samenhang presenteren van de plannen voor alle projectdelen, op de drempel van de uitvoering. Daarnaast is een doel van het SP+ om programmatische en ruimtelijke verschillen ten opzichte van het voorgaande Stedenbouwkundig Plan, als basis voor de vereiste wijzigingen van het bestemmingsplan en het vaststellen van een herziene grondexploitatie te presenteren en te beargumenteren. Voorts voorziet het SP+ in meer expliciete, verdergaande en beter toetsbare uitgangspunten voor architectuur en openbare ruimte dan het voorgaande Stedenbouwkundig Plan.

2.5.3. Anders dan de bewonersvereniging en anderen lijken te veronderstellen, wordt in het SP+ niet dwingend voorgeschreven op welke wijze het gebied De Hallen moet worden ingericht. Evenmin volgt daaruit dat het gebied slechts in zijn totale omvang mag worden ontwikkeld. Voorts overweegt de Afdeling dat het intrekken van de bouwvergunning voor de blokken A en D niet betekent dat deze plandelen niet zullen worden ontwikkeld. De Afdeling wijst daarbij op het besluit van de deelraad van 27 april 2010 waarin staat dat de bouwvergunning voor de blokken A en D zal worden ingetrokken omdat het nieuwe stadsdeelkantoor en de ondergrondse werf niet zullen worden gerealiseerd, maar dat de ontwikkelaar voornemens is om ter plaatse woningen en een ondergrondse parkeergarage te realiseren waarvoor hij een omgevingsvergunning zal aanvragen. Nu de deelraad voorts te kennen heeft gegeven dat hij zich voor het gehele gebied De Hallen, ondanks de gewijzigde voorziene functies van de daarin voorziene bebouwing, zoveel mogelijk aansluit bij de uitgangspunten in het SP+, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich bij het vaststellen van het plan niet op het SP+ heeft kunnen baseren.

Voor zover de bewonersvereniging en anderen betogen dat bij het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met het wegvallen van woonblokken, overweegt de Afdeling dat gelet op voornoemd besluit van de deelraad het gehele plan zal worden uitgevoerd, maar dat de functies in de bebouwing ten opzichte van eerdere plannen zijn gewijzigd. Met betrekking tot het betoog dat volgens de plantoelichting in het akoestisch onderzoek ten onrechte rekening is gehouden met een positief effect van de realisatie van Nieuwbouw Noord, overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting hiernaar wordt verwezen in het kader van het aspect windhinder. Hierdoor mist deze beroepsgrond feitelijke grondslag. Voorts heeft het dagelijks bestuur, anders dan de bewonersvereniging en anderen betogen, bij besluit van 15 december 2009, derhalve voor de vaststelling van het plan, een besluit tot het vaststellen van hogere geluidsgrenswaarden genomen.

Voorts kan het betoog van de bewonersvereniging en anderen omtrent de memo verkeerskundige effecten niet slagen. Hierin zijn opgenomen de resultaten van het onderzoek naar de verkeerskundige effecten van het realiseren van het plan waarbij rekening is gehouden met de gehele ontwikkeling van het gebied De Hallen. Anders dan de bewonersvereniging en anderen kennelijk veronderstellen, betekent dit niet dat de ontwikkeling van het gebied De Hallen in één bestemmingsplan moet worden voorzien, maar dat bij het vaststellen van het bestemmingsplan voor een deel van dat gebied rekening is gehouden met de voorziene ontwikkelingen in de omgeving ervan.

Gelet op het voorgaande heeft de deelraad zich bij de vaststelling van het plan in redelijkheid op bovengenoemde onderzoeken kunnen baseren. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad de gevolgen van dit plan onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt.

2.5.4. Voor zover de bewonersvereniging en anderen betogen dat de plantoelichting achterhaald en innerlijk tegenstrijdig is, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de plantoelichting, welke overigens geen onderdeel is van het plan, dusdanige onjuistheden of onvolkomenheden bevat, dat om die reden reeds geoordeeld dient te worden dat geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden.

Met betrekking tot het betoog van de bewonersvereniging en anderen dat niet zeker is of het convenant waarin afspraken zijn gemaakt over sociale veiligheid en leefbaarheid nog wel zal functioneren in de huidige omstandigheden overweegt de Afdeling dat in de plantoelichting staat dat de partij die het plangebied gaat ontwikkelen zich aan het convenant zal moeten committeren. Dit is ter zitting door de deelraad bevestigd. Voorts hebben de bewonersvereniging en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat door de realisatie van het plan de sociale veiligheid in het gebied en de omgeving zal verminderen.

Bouwhoogte

2.6. De bewonersvereniging en anderen hebben voorts bezwaar tegen de in het plan opgenomen bouwhoogtes en voeren in dit verband aan dat ten onrechte geen Hoogbouw Effect Rapportage (hierna: HER) is opgesteld. Voorts wijken de voorziene maximale bouwhoogtes van 39 m en 25 m voor onderscheidenlijk de bouwblokken D en E te veel af van de omliggende bebouwing. Nu het stadsdeelkantoor en het uitgaanscentrum niet zullen worden gerealiseerd zijn dergelijke bouwhoogtes niet noodzakelijk.

Voorts wijzen de bewonersvereniging en anderen op een alternatief van stedenbouwkundige Marinus Oostenbrink dat in het kader van de inspraakprocedure naar voren is gebracht. Dit alternatief leidt tot een betere leefomgeving, omdat daardoor onder meer de bezonningssituatie verbetert, de windhinder afneemt en de openbare ruimte voor toekomstige gebruikers meer geschikt is om in te zitten en te spelen.

2.6.1. De deelraad stelt zich op het standpunt dat de gemeentelijke nota "Hoogbouw, beleid en instrument" geen verplichting bevat tot het uitvoeren van een HER.

Voorts stelt de deelraad zich op het standpunt dat het bij het Rijksmonument De Hallen gaat om een gebouw dat wat betreft het bouwvolume en het oppervlak sterk afwijkt van de in Oud-West gebruikelijke maatvoering. Hiervoor is het wenselijk om deze situatie stedenbouwkundig te accentueren door middel van een hoogteaccent aan de zijde van de Kinkerstraat. Aan deze zijde begint de entree tot het gebied en tot de parkeergarage in Nieuwbouw Zuid. Daarbij voert de deelraad aan dat de afwijkende bebouwingshoogte van het bouwblok D niet aan de straatkant van de Kinkerstraat of de Bilderdijkkade grenst maar aan het centrum van het plangebied. Hierdoor zal het bouwdeel D de bestaande negentiende-eeuwse uitstraling van de desbetreffende straten niet aantasten. Verder stelt de deelraad zich op het standpunt dat de bouwhoogte van bouwdeel E niet sterkt afwijkt van de bebouwing in de omgeving. In de omgeving zijn verschillende voorbeelden van hoogbouw met zeven bouwlagen te vinden.

Verder stelt de deelraad zich op het standpunt dat het aangedragen alternatief aanzienlijke nadelen heeft voor de leefomgeving. Zo zal er dichter op elkaar moeten worden gebouwd, hetgeen leidt tot een verslechtering van de bezonning en een afname van de privacy.

2.6.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, en artikel 6, lid 6.1, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding zijn aan de gronden waarop bouwblok D is gelegen de bestemmingen "Gemengd - 1" en "Wonen" toegekend. De maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen op deze gronden bedraagt 37 onderscheidenlijk 39 m. Voorts is aan deze plandelen de aanduiding "maximaal aantal bouwlagen 12" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, in samenhang bezien met de verbeelding is aan de gronden waarop bouwblok E is gelegen de bestemming "Gemengd - 2" toegekend. De maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen op deze gronden bedraagt 23 onderscheidenlijk 25 m. Voorts is aan dit plandeel de aanduiding "maximaal aantal bouwlagen 7" toegekend.

2.6.3. In de gemeentelijke nota "Hoogbouw, beleid en instrument" van 22 juni 2005 staat dat om alle effecten van een hoogbouwinitiatief te kunnen beoordelen dringend wordt aanbevolen alle relevante aspecten van het plan te onderzoeken, zodat waar nodig tijdig maatregelen kunnen worden getroffen. Daarbij wordt aangeraden gebruik te maken van een HER. Er bestaat derhalve geen verplichting om een HER op te stellen. De deelraad diende bij het vaststellen van het plan wel alle gevolgen van de vastgestelde bouwhoogtes te onderzoeken en alle belangen in de afweging te betrekken. In dit verband overweegt de Afdeling het volgende.

De deelraad heeft bij de vaststelling van het plan onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van de voorziene hoogbouw op de bezonning op de in het plan voorziene bebouwing en de bebouwing in de omgeving. Mede op basis van deze onderzoeken heeft de deelraad aan de belangen van de bewonersvereniging en anderen geen doorslaggevend gewicht toegekend. De bewonersvereniging en anderen hebben niet betoogd dat deze onderzoeken zodanige gebreken of leemtes in kennis bevatten dat de deelraad deze niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. De deelraad heeft bij de keuze voor deze bouwhoogtes in redelijkheid van belang kunnen achten dat deze past binnen het verdichtingsbeleid en dat door de combinatie met een parkeervoorziening het parkeerprobleem wordt aangepakt. Ook voorzien deze bouwhoogtes in de mogelijkheid om woonvormen te faciliteren waaraan thans behoefte is, zoals woningen voor gezinnen met lage inkomens en mensen die op zorg aangewezen zijn. Voorts heeft de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, ondanks dat het stadsdeelhuis en het uitgaanscentrum niet gerealiseerd zullen worden, een hoogteaccent wenselijk is nu het naastgelegen Rijksmonument De Hallen als zodanig blijft bestaan en de hoofdingang tot het plangebied is gelegen op de hoek van de Kinkerstraat en de Tollenstraat.

Voor zover de bewonersvereniging en anderen betogen dat de bouwhoogten van zowel bouwblok D als bouwblok E afwijken van de bouwhoogtes van de omringende bebouwing overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op de omstandigheid dat in de omgeving van bouwblok D binnen een straal van 500 m twee gebouwen staan met twaalf bouwlagen en dat in dezelfde straat als waar ook bouwblok E is gelegen meerdere gebouwen staan met zeven bouwlagen, hebben de bewonersvereniging en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de bouwhoogtes van bouwblok D of bouwblok E sterk afwijken van de bebouwing in de omgeving. Hierbij betrekt de Afdeling voorts dat het een stedelijk gebied betreft.

2.6.4. De Afdeling overweegt voorts dat de deelraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan een afweging dient te maken van alle belangen die daarbij betrokken zijn. Daarbij heeft de deelraad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Het alternatief van stedenbouwkundige Marinus Oostenbrink behelst dichte woonblokken met zes bouwlagen en een maximale bouwhoogte van 19 m. Nu de deelraad heeft aangegeven dat het alternatief aanzienlijke nadelen heeft omdat er meer ruimte nodig is voor de realisatie van de daarin voorziene woonblokken hetgeen tot een ongewenste verdichting van bebouwing zal leiden, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de deelraad niet in redelijkheid het voornoemde alternatief ter zijde heeft kunnen stellen.

2.6.5. Gelet op het voorgaande heeft de deelraad alle belangen in de afweging betrokken en heeft hij in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang van het realiseren van de voorziene hoogbouw dan aan de belangen van de bewonersvereniging en anderen.

Monumentale waarde

2.7. Voorts betogen de bewonersvereniging en anderen dat de in het plan toegestane bouwhoogte en strokenbouw afbreuk doen aan de cultuurhistorische waarde van Rijksmonument De Hallen. Daarbij wijzen zij op het jaarverslag van de Commissie Welstand en Monumenten van 2007 waarin staat dat de voorziene woontoren naast De Hallen een voorbeeld is van een ongewenst hoogteaccent. Ook is ten onrechte slechts aan een smalle strook grond de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend. Voorts voeren zij aan dat, gelet op het limitatief-imperatieve karakter van het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, aan de nadere eisen regeling in artikel 7, lid 7.2, van de planregels geen betekenis toekomt omdat nadere eisen niet het karakter hebben van algemene regels die deel uitmaken van het plan. Daarbij verwijzen de bewonersvereniging en anderen naar de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2009, zaak nr. 200803869/1 (www.raadvanstate.nl). Volgens de bewonersvereniging en anderen dienen beschermende bepalingen in het plan zelf geregeld worden.

2.7.1. De deelraad stelt zich op het standpunt dat het Rijksmonument De Hallen zich grotendeels buiten het plangebied bevindt. Ten behoeve van de bescherming van de als monument aangewezen Hal 17, welke in het plangebied is gelegen, zijn in het plan bepalingen opgenomen, die de cultuurhistorische waarden van deze gronden beschermen.

Voorts stelt de deelraad zich op het standpunt dat de door de bewonersvereniging en anderen aangehaalde passage uit het jaarverslag van de Commissie Welstand en Monumenten niet de opvatting van de Commissie zelf betreft maar van de toenmalige voorzitter. De passage wijst verder enkel op het ontbreken van een overkoepelend stedelijk beoordelingskader voor hoogbouw en noemt daarbij enkele voorbeelden waaronder De Hallen.

2.7.2. In de plantoelichting staat dat in de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland het Rijksmonument De Hallen is opgenomen. Hal 17, welke onderdeel is van het Rijksmonument, bevindt zich als enig onderdeel van dat monument aan de zuidelijke rand van het plangebied. Het overige deel van dat monument is gelegen direct ten westen van het plangebied.

Aan de gronden waarop Hal 17 is gelegen, is de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" toegekend.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, onder a, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Waarde - Cultuurhistorie", behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van cultuurhistorische waarden in de vorm van het Rijksmonument De Hallen.

Ingevolge lid 7.2 kan het dagelijks bestuur, indien de cultuurhistorische waarde direct aanleiding geeft, nadere eisen stellen aan bouwplannen die kunnen strekken tot de afmeting en de situering van de bouwwerken en de stedenbouwkundige samenhang.

2.7.3. De Hallen, bestaande uit meerdere gebouwen waaronder Hal 17, zijn bij besluiten van 17 december 2001 aangewezen als Rijksmonument in de zin van de Monumentenwet 1988 waarbij uitdrukkelijk de historisch-functionele relatie van het gehele complex van belang is verklaard. Ter zitting heeft de deelraad uiteengezet dat deze waarde beschermd wordt omdat in het plan tussen Hal 17 en het overig deel van het monument door middel van de bestemming "Verkeer - Verblijf" is voorzien in een openbare verblijfsruimte waar, met uitzondering van een klein gebouw van maximaal één bouwlaag dat dient als ingang naar de parkeergarage, geen gebouwen zijn toegelaten. Voorts is in dit kader van de zijde van de deelraad aangegeven dat de gemeente eigenaar is van deze gronden, zodat ook op deze wijze een open verblijfsruimte kan worden behouden.

Voor zover de bewonersvereniging en anderen verwijzen naar een passage uit het jaarverslag van 2007 van de Commissie Welstand en Monumenten overweegt de Afdeling dat dit een persoonlijke beschouwing van de voorzitter van één van de betrokken commissies betreft en niet een passage van de commissie zelf. Dit betoog kan derhalve niet slagen.

Ten aanzien van het betoog van de bewonersvereniging en anderen dat er aan de nadere eisen regeling in artikel 7, lid 7.2, van de planregels geen betekenis toekomt overweegt de Afdeling als volgt. Anders dan de door de bewonersvereniging en anderen aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2009 is er in dit geval geen sprake van een partiële herziening waarin bepaalde planvoorschriften wel en bepaalde planvoorschriften niet van toepassing zijn verklaard. In onderhavig geval maakt de nadere eisenregeling deel uit van de planregels en kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van deze regeling nadere eisen worden gesteld aan de afmeting en de situering van de betrokken bouwwerken en de stedenbouwkundige samenhang.

Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van Rijksmonument De Hallen.

Financiële uitvoerbaarheid

2.8. De bewonersvereniging en anderen betogen dat het plan niet financieel uitvoerbaar is, omdat onderdelen van het plan en andere ontwikkelingen in het gebied van De Hallen niet zullen worden gerealiseerd. In dit verband voeren zij aan dat door het niet doorgaan van die ontwikkelingen, de voorziene parkeergarage financieel niet haalbaar is. Voorts voeren zij aan dat de uitvoering van de voorziene winkel- en bedrijfsfunctie niet rendabel zal zijn, omdat deze functies in de omgeving reeds in meer dan voldoende mate aanwezig zijn.

2.8.1. In de plantoelichting staat dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de grondexploitatie van De Hallen. Deze grondexploitatie heeft een financieel tekort maar dit tekort wordt conform het besluit van de gemeenteraad van Amsterdam van 5 oktober 2005 gedekt uit het vereveningsfonds van de gemeente Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders is op 30 juni 2009 akkoord gegaan met de voorgestelde wijzigingen die hebben geleid tot het voorliggende plan. Financieel leidt dit niet tot een vergroting van het tekort uit 2005, derhalve is het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar.

Gelet op hetgeen hieromtrent in de plantoelichting is opgenomen, overweegt de Afdeling dat de deelraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is. Voor zover de bewonersvereniging en anderen betogen dat een deel van het plan niet zal worden ontwikkeld vanwege de intrekking van de aanvraag voor een bouwvergunning voor de blokken A en D, overweegt de Afdeling dat in het besluit van de deelraad van 27 april 2010 staat dat op korte termijn opnieuw een aanvraag voor een bouwvergunning, thans omgevingsvergunning, zal worden aangevraagd voor deze plandelen. Voorts wijzen de bewonersvereniging en anderen op ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied die mogelijk geen doorgang vinden. Nu geen sprake is van een onlosmakelijke samenhang tussen die ontwikkelingen en de ontwikkelingen waarin het plan voorziet, kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Evenmin leidt de enkele stelling van de bewonersvereniging en anderen dat in de omgeving reeds leegstand is van kantoor- en winkelpanden tot een ander oordeel, waarbij onder meer van belang is dat een bestemmingsplan zich uitstrekt over een periode van in beginsel tien jaar.

Conclusie

2.9. In het licht van hetgeen overwogen is in 2.3.4 ziet de Afdeling in het voorgaande aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.

Proceskosten

2.10. De deelraad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van de bewonersvereniging en anderen te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart

a. het beroep van de vereniging Bewonersvereniging Rond de Hallen en anderen niet-ontvankelijk:

a. voor zover ingesteld door [7 appellanten], en;

b. voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 3, lid 3.2.4, en lid 3.3.1, artikel 11, lid 11.2, artikel 3, lid 3.1, onder b, artikel 4, lid 4.3.2, artikel 4, lid 4.2.4 en lid 4.3.1 en artikel 6, lid 6.2.4, van de planregels;

II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;

III. vernietigt het besluit van de deelraad van het stadsdeel Oud-West, thans: West, van 2 februari 2010, nummer 10.04, waarbij het bestemmingsplan "De Hallen Zuid" is vastgesteld;

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

V. veroordeelt de deelraad van het stadsdeel Oud-West, thans: West, tot vergoeding van bij de vereniging Bewonersvereniging Rond de Hallen en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast de deelraad van het stadsdeel Oud-West, thans: West, aan de vereniging Bewonersvereniging Rond de Hallen en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011

533-675.