Uitspraak 201101284/1/H1


Volledige tekst

201101284/1/H1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Hilversum,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2010 in zaak nr. 10/849 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2009 heeft het college [belanghebbende] een uitwegvergunning verleend ten behoeve van het perceel [locatie] te Hilversum (hierna: het perceel).

Bij besluit van 28 september 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 december 2010, verzonden op 20 december 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. de Boorder, advocaat te Den Haag, en [belanghebbende], bijgestaan door mr. J.J. Slump, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2.1.4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Hilversum (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een uitweg te maken naar de weg. Ingevolge het derde lid kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van:

a. de bruikbaarheid van de weg;

b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

e. de handhaving van het geldende bestemmingsplan.

Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bonairelaan e.o." (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "woondoeleinden (W)". Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden op de kaart aangewezen voor "woondoeleinden" bestemd voor het wonen. Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, zijn op deze gronden wat bebouwing betreft uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een en ander uitsluitend ten behoeven van deze bestemming. Ingevolge het bestemmingsplan rust op de berm de bestemming groenvoorziening. ….Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor groenvoorzieningen bestemd voor in- en uitritten.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de door [belanghebbende] gevraagde vergunning mocht verlenen, omdat de weigeringsgronden van artikel 2.1.4.3, derde lid, van de APV zich niet voordoen. Daartoe voert hij aan dat een tweede uitweg de bruikbaarheid van de weg alsmede de veiligheid en doelmatigheid van het gebruik van de weg raakt, nu een grote bedrijfsbus op de tweede uitweg zal worden geparkeerd terwijl deze bus veel ruimte nodig heeft om te manoeuvreren. Voorts voert hij aan dat het uiterlijk van de omgeving in het geding is, nu in de voortuin in een villawijk een parkeerplaats wordt gemaakt en ten behoeve daarvan een groenstrook wordt verwijderd. Bovendien moeten op het perceel twee bomen worden gekapt, zodat de daarvoor benodigde rooivergunningen aan het in gebruik nemen van de tweede uitweg in de weg staan, aldus [appellant]. Ten slotte voert hij aan dat de tweede uitweg in strijd is met het bestemmingsplan, nu op het betrokken gedeelte van het perceel niet de functie parkeren rust en voorts binnen 5 m van de erfgrens een uitweg wordt aangelegd.

2.2.1. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel, dat door de verlening van de uitwegvergunning de bruikbaarheid of de veiligheid van de weg in het gedrang komt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij de besluitvorming gebruik heeft mogen maken van het advies van de Vliegende Brigade van 14 juli 2009. Uit dit advies blijkt dat geen verkeerskundige bezwaren bestaan tegen het realiseren van een tweede uitweg. Door [appellant] is niet gemotiveerd bestreden waarom het college zijn besluit niet op het advies van de Vliegende Brigade mocht baseren. De enkele stelling dat dit advies summier is, is daarvoor onvoldoende. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich, gelet op het advies van de Vliegende Brigade, terecht op het standpunt heeft gesteld dat de uitweg geen afbreuk doet aan de groenvoorzieningen in de gemeente. Dat volgens [appellant] rooivergunningen nodig zijn voordat de uitweg in gebruik genomen kan worden, is geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.1.4.3, derde lid, van de APV en kon reeds hierom niet tot weigering van de uitwegvergunning leiden. Ten slotte heeft de rechtbank terecht overwogen dat de uitweg niet in strijd is met het bestemmingsplan. De bestemming "woondoeleinden" laat parkeren ten behoeve van privédoeleinden, waarvoor de uitwegvergunning is aangevraagd, toe. Nu uit artikel 12 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan volgt dat in- en uitritten zijn toegestaan, is de uitweg ook niet in strijd met de bestemming groenvoorziening. Het argument van [appellant] met betrekking tot het aanleggen van de tweede uitweg op korte afstand tot de zijdelingse perceelgrens, wat daar ook van zij, slaagt niet, nu het in deze zaak gaat om het verlenen van een uitwegvergunning en niet om een aanlegvergunning. De aanlegvergunning is aangevraagd en inmiddels onherroepelijk geworden. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de weigeringsgronden genoemd in artikel 2.1.4.3, derde lid, van de APV zich niet voordoen. Het betoog faalt.

2.3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat [belanghebbende] geen belang heeft bij het aanleggen van een tweede uitweg. Hij voert aan dat [belanghebbende] ontheffing kan vragen van het parkeerverbod op de Surinamelaan. Tevens voert hij aan dat [belanghebbende] reeds beschikt over een oprijlaan en een grote garage.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 maart 2004 in zaak nr. 200305651/1) dient, indien geen van de in de betrokken APV-bepaling vermelde weigeringsgronden zich voordoet, de vergunning te worden verleend en is hierbij van afweging van bij de besluitvorming betrokken belangen als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen sprake. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de vraag omtrent de noodzaak van de tweede uitweg geen rol speelt bij de beoordeling van de verlening van de uitwegvergunning.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011

374-712.