Uitspraak 201011161/1/H2


Volledige tekst

201011161/1/H2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A],
[appellant B],
[appellant C],
[appellant D],
[appellant E],
[appellant F],
[appellant G],
[appellant H] (hierna: [appellant] en anderen), allen wonend te Oele, gemeente Hengelo,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 november 2010 in zaak nr. 10/662 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
1. Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2009 heeft het algemeen bestuur van het waterschap Regge en Dinkel (hierna: het waterschap), voor zover thans van belang, het inrichtingsplan [locatie] (hierna: het inrichtingsplan) vastgesteld.

Bij besluit van 11 maart 2010 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 3 januari 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het waterschap heeft een schriftelijke reactie gegeven.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2011, waar [appellant B], in persoon en bijgestaan door J.P.E. Baakman, het college, vertegenwoordigd door mr. F.E.M. Broshuis en L.M.M. Jehee, beiden werkzaam bij de provincie, en het waterschap, vertegenwoordigd door mr. M. Guijs en ing. P.J. Damsté, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 153, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterschapswet, zoals deze wet hier van toepassing is, kunnen belanghebbenden administratief beroep instellen bij het college tegen het besluit van 24 juni 2009.

2.2. Het inrichtingsplan geeft invulling aan het concept "Boeren voor Natuur", dat tot doel heeft behoud en herstel van natuur en landschap te laten samengaan met een agrarische bedrijfsvoering. Ten behoeve van de ontwikkeling van een natuurgericht agrarisch bedrijf voorziet het inrichtingsplan in een lichte verhoging van de grondwaterstanden op 30% van de bij [locatie] behorende pachtgronden, alsmede een periodieke grondwaterberging op het maaiveld binnen dit gebied. Volgens het inrichtingsplan vindt hierbij geen wijziging plaats van het oppervlakte- en grondwaterpeil buiten het plangebied.

Het college heeft aan het besluit van 11 maart 2010 ten grondslag gelegd dat het inrichtingsplan op juiste gronden genomen is en niet in strijd is met het recht of het algemeen belang.

De gronden van [appellant] en anderen grenzen aan of zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied.

2.3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het waterschap voldoende heeft onderbouwd dat buiten het plangebied geen wijziging zal optreden van zowel het grondwater- als het oppervlaktewaterpeil. Volgens hen heeft de rechtbank miskend dat de door het waterschap genoemde waarborgen op grond waarvan ten gevolge van het inrichtingsplan geen grondwaterverhogingen buiten de huidige pachtgronden van [locatie] zullen ontstaan, onvoldoende en oncontroleerbaar zijn. De rechtbank heeft evenzeer miskend dat het waterschap heeft toegezegd dat de plannen alleen zouden doorgaan als de eigenaren van aansluitende percelen daartegen geen bezwaar zouden hebben, aldus [appellant] en anderen.

2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat er bij de eigenaren van de aangrenzende percelen onvoldoende draagvlak was voor de situatie zoals voorzien in het Streefbeeld [locatie] van december 2007, ertoe heeft geleid dat het (ontwerp-)inrichtingsplan uitgaat van minder vergaande ingrepen en zich beperkt tot de gronden die bij [locatie] behoren. Van een toezegging om van het gehele plan af te zien is niet gebleken.

2.3.2. Vooropgesteld wordt dat het waterschap deskundig is bij de uitoefening van zijn publiekrechtelijke taak op waterstaatkundig gebied. Bij het opstellen van het inrichtingsplan en de berekening van de gevolgen ervan voor het oppervlakte- en grondwaterpeil heeft het waterschap zich bediend van algemeen aanvaarde en gebruikte rekenmodellen. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat deze modellen niet aan het inrichtingsplan ten grondslag hadden mogen worden gelegd. In het bijzonder is niet gebleken dat de modellen als zodanig niet deugdelijk zijn, of dat gebruik is gemaakt van meetapparatuur die onvoldoende betrouwbaar is. Zij hebben ook geen deskundigenrapport overgelegd dat het standpunt van het waterschap over de gevolgen van de in het inrichtingsplan voorziene maatregelen voor de buiten het plangebied gelegen gronden betwist.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant] en anderen betogen tevergeefs dat zij in hun eigendomsrecht worden getroffen, waarbij zij hebben gewezen op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM).

Het inrichtingsplan heeft, zoals onder 2.3 ervan uitdrukkelijk is vermeld, geen betrekking op de percelen van [appellant] en anderen. Niet gebleken is dat de huidige gebruiksfuncties van deze percelen nadelig zullen worden beïnvloed door het inrichtingsplan. Gelet hierop is geen sprake van verstoring of ontneming van eigendom in de zin van genoemde bepaling.

2.5. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank het besluit van 11 maart 2010 ten onrechte in stand heeft gelaten, omdat niet is voorzien in schadevergoeding of compensatie, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten gevolge van de enkele vaststelling van het inrichtingsplan schade hebben geleden. Er bestond geen grond om op voorhand te voorzien in schadevergoeding. Het inrichtingsplan voorziet in een periodieke meting van het grondwaterpeil aan de randen van het plangebied door middel van peilbuizen. Bovendien heeft het waterschap ter zitting verklaard dat het zal ingrijpen indien mocht blijken dat vernatting buiten het plangebied optreedt.

2.6. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd met betrekking tot onder meer een milieu-effectrapportage, de verspreiding van dierziekten, mededinging en staatssteun heeft geen betrekking op het hier aan de orde zijnde besluit en kan in deze procedure dan ook geen rol spelen.

2.7. Het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel is [appellant] en anderen geboden door middel van deze procedure. Van de gestelde schending van artikel 13 van het EVRM is dan ook geen sprake. Datzelfde geldt voor de eerst ter zitting gestelde en niet nader gemotiveerde schending van artikel 6 van het EVRM.

2.8. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd kan niet leiden tot het door hen beoogde doel. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat het college, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid het besluit tot vaststelling van het inrichtingsplan heeft kunnen handhaven.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011

18-710.