Uitspraak 201010297/1/R2


Volledige tekst

201010297/1/R2.
Datum uitspraak: 27 juli 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Grijpskerke, gemeente Veere,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Heksenketel Veere B.V. en [appellante sub 2] (hierna in enkelvoud: De Heksenketel), gevestigd dan wel wonend te Veere,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Veere,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "6e herziening bestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2010, en De Heksenketel bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2010, beroep ingesteld. De Heksenketel heeft haar beroep aangevuld bij brief van 26 november 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2011, waar [appellant sub 1] en De Heksenketel, beiden vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.L.J. Spierdijk en L.M. Louerse, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling.

2. Overwegingen

2.1. Ter zitting heeft De Heksenketel het beroep, voor zover ingediend door de commanditaire vennootschap Haflingerhof De Heksenketel C.V., ingetrokken.

2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de beroepen van De Heksenketel en [appellant sub 1] niet-ontvankelijk zijn. In dit kader betoogt de raad dat De Heksenketel geen rechtstreeks bij het besluit betrokken belang heeft. Voorts is de afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en het naburige agrarische bedrijf van [partij] te groot om als belanghebbende te worden aangemerkt. Bovendien heeft [appellant sub 1] geen zicht op het bedrijf van [partij].

2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.2.2. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep van De Heksenketel wordt overwogen dat volgens vaste jurisprudentie (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2007 in zaak nr. 200609067/1) onder meer degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende is. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen.

Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting exploiteert De Heksenketel Veere B.V. een paardenhouderij. Het plan voorziet in de mogelijkheid om na beëindiging van een agrarisch bedrijf de bestemming te wijzigen in een semi-agrarische bestemming met de nadere aanduiding 'gebruiksgerichte paardenhouderij'. Niet uitgesloten is dat met toepassing van deze bevoegdheid bedrijvigheid zal ontstaan in dezelfde branche en hetzelfde verzorgingsgebied als waarin De Heksenketel Veere B.V. werkzaam is. Aldus heeft De Heksenketel Veere B.V. een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Gelet hierop moet De Heksenketel Veere B.V. worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.

2.2.3. [appellante sub 2] stelt in haar belang te zijn getroffen doordat zij eigenaresse is van de gronden waarop De Heksenketel Veere B.V. haar paardenhouderij exploiteert. De Afdeling is van oordeel dat het bestreden besluit gelet hierop voor [appellante sub 2] slechts gevolgen met zich kan brengen via de rechtsverhouding tussen haar en De Heksenketel Veere B.V. Aldus heeft [appellante sub 2] een afgeleid belang en is haar belang niet rechtstreeks bij het besluit betrokken, zodat zij ten aanzien van het bestreden besluit niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.

2.2.4. Het beroep van De Heksenketel, voor zover ingediend door [appellante sub 2], is niet-ontvankelijk.

Onder De Heksenketel wordt hierna verstaan: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Heksenketel Veere B.V.

2.2.5. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 1] overweegt de Afdeling dat het plan onder meer voorziet in de mogelijkheid om buiten het bouwvlak een paardenbak en een stapmolen op te richten. Daarnaast voorziet het plan in de mogelijkheid om na beëindiging van een agrarisch bedrijf de bestemming te wijzigen in een semi-agrarische bestemming met de nadere aanduiding "gebruiksgerichte paardenhouderij". Beide mogelijkheden brengen met zich dat binnen een afstand van 100 meter van het perceel van [appellant sub 1] op het perceel van [partij] bouwwerken kunnen worden gerealiseerd. Niet is uitgesloten dat [appellant sub 1] zicht heeft op dit perceel. Voorts maakt het plan mogelijk dat op het perceel van [partij] instructie wordt gegeven ten behoeve van paardrijden. Dit kan een uitstraling hebben op het perceel van [appellant sub 1]. [appellant sub 1] heeft derhalve een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang en kan daarom worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

2.2.6. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is.

2.3. Het plan betreft een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" en voorziet onder meer in een regeling voor paardenhouderijen.

2.4. [appellant sub 1] betoogt dat het plan niet conform de wet is vastgesteld, omdat de raad niet binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging omtrent de vaststelling van het plan heeft besloten. Daarnaast betogen [appellant sub 1] en De Heksenketel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3.8, derde lid, van de Wro, omdat het besluit niet binnen twee weken na de vaststelling is bekend gemaakt. Het besluit is voorts volgens [appellant sub 1] niet op de juiste wijze gepubliceerd.

2.4.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid aanhef en onder e, van de Wro, voor zover hier van belang, beslist de raad binnen twaalf weken na de termijn van de terinzagelegging omtrent de vaststelling van het plan. [appellant sub 1] heeft terecht naar voren gebracht dat deze beslistermijn is overschreden, nu het plan ter inzage heeft gelegen tot en met 3 februari 2010 en is vastgesteld op 1 juli 2010. Noch uit artikel 3.8, eerste lid aanhef en onder e, van de Wro noch uit enige andere wettelijke bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van de beslistermijn niet meer bevoegd is een bestemmingsplan vast te stellen.

Ten aanzien van het betoog dat het bestreden besluit ten onrechte niet tijdig bekend is gemaakt en niet op de juiste wijze is gepubliceerd, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgronden betrekking hebben op mogelijke onregelmatigheden van na het bestreden besluit. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aantasten, zodat in zoverre geen grond voor vernietiging van dit besluit bestaat.

2.5. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte het college van burgemeester en wethouders de beslissing heeft genomen om een regeling voor paardenhouderijen in het plan op te nemen, terwijl deze bevoegdheid is voorbehouden aan de raad. Voorts voorziet het plan volgens [appellant sub 1] ten onrechte slechts in een actualisatie van de regeling voor paardenhouderijen. In dit kader betoogt [appellant sub 1] dat ten onrechte wordt vooruitgelopen op de aanstaande algehele herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied", waarin tevens een regeling wordt opgenomen ten aanzien van de overige onderwerpen uit de Landbouwnota.

2.5.1. Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Wro, voor zover van belang, stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast.

2.5.2. Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte het college van burgemeester en wethouders heeft besloten een regeling voor paardenhouderijen in het plan op te nemen overweegt de Afdeling dat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] op dit punt heeft aangevoerd derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wro is vastgesteld.

Geen rechtsregel verzet zich tegen de vaststelling van een partiële herziening vooruitlopend op een algehele herziening van een bestemmingsplan. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in toenemende mate paardenhouderijen worden gevestigd in vrijkomende agrarische bebouwing. Om verrommeling in het buitengebied tegen te gaan heeft de raad het derhalve noodzakelijk geacht om in de voorliggende partiële herziening de planregels voor paardenhouderijen te actualiseren, terwijl voor andere onderwerpen uit de Landbouwnota een regeling wordt opgenomen in de aanstaande algehele herziening. Gegeven de aan de raad toekomende beleisdsvrijheid bij de keuze welke onderdelen van een bestemmingsplan voor herziening in aanmerking komen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen deugdelijke motivering heeft gegeven om deze herziening te beperken tot een actualisatie van de planregels voor paardenhouderijen.

2.6. Zowel [appellant sub 1] als De Heksenketel betogen voorts dat in artikel 14, lid 10A, van de planregels ten onrechte een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen waarin wordt voorzien in de mogelijkheid om na beëindiging van een agrarisch bedrijf een gebruiksgerichte paardenhouderij te vestigen. Mede door de ruime definitie van de term 'gebruiksgerichte paardenhouderij' zal toepassing van de wijzigingsbevoegdheid afbreuk doen aan de ruimtelijke uitstraling van het buitengebied en zorgen voor overlast. Daarnaast achten zij de wijzingingsbevoegdheid in strijd met provinciaal beleid.

2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijzigingsvoorwaarden voldoende waarborgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke uitstraling van het buitengebied. Evenmin zal toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor ernstige overlast zorgen.

2.6.2. Ingevolge artikel 14, lid 10A, van de planregels, voor zover van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd na bedrijfsbeëindiging de bestemming van een bebouwingsvlak te wijzigen in de bestemming "Semi-agrarische doeleinden" met de nadere aanduiding 'gebruiksgerichte paardenhouderij', met inachtneming van het volgende:

a. het aantal woningen binnen het bebouwingsvlak en het bouwvolume van de gebouwen mag niet worden vergroot;

b. de aanwezige goot- of boeibordhoogte van de gebouwen mag niet worden gewijzigd;

c. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden ter plaatse van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies.

Ingevolge artikel 1, lid 30A, van de planregels, wordt onder gebruiksgerichte paardenhouderij verstaan: het houden van paarden en/of pony's gericht op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen en recreatief gebruik van paarden en pony's, met daaraan ondergeschikt het stallen van paarden van derden en het geven van instructie.

2.6.3. Het plan voorziet niet direct, maar eerst na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, in de door [appellant sub 1] en De Heksenketel gevreesde ontwikkeling. In artikel 14, lid 10A, van de planregels, is opgenomen dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast, indien het bouwvolume van de gebouwen niet wordt vergroot. Voorts mag toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies. Bovendien kan de wijzigingsbevoegdheid alleen voorzien in een paardenhouderij voor welke het stallen van paarden van derden en het geven van instructie een ondergeschikte neventak is. Gelet op deze waarborgen hoeft niet te worden gevreesd dat de door de wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakte ontwikkelingen een ernstige afbreuk doen aan de ruimtelijke uitstraling en onaanvaardbare overlast met zich brengen. Anders dan De Heksenketel ter zitting heeft betoogd, is evenmin gebleken dat het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau waar het gaat om het aantal paardenhouderijen.

Voorts is niet gebleken dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met provinciaal beleid.

2.7. Tevens voert [appellant sub 1] aan dat in strijd met de rechtszekerheid in artikel 14, lid 1, sub f.6, van de planregels is opgenomen dat de gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden" tevens zijn bestemd voor de stalling van paarden, met dien verstande dat uitsluitend sprake is van een ondergeschikte neventak. Volgens [appellant sub 1] is onduidelijk wat onder de term 'ondergeschikte neventak' moet worden verstaan.

Voorts betoogt [appellant sub 1] dat het plan ter plaatse van de bestemming "Agrarische doeleinden" ten onrechte voorziet in het geven van instructie ten behoeve van paardrijden. Ook maakt het plan volgens hem ten onrechte mogelijk dat de maximale bouwhoogte van een stapmolen is verhoogd naar vier meter, terwijl voorts het plan voorziet in de bouw van een paardenbak en een stapmolen buiten het bebouwingsvlak. Dit zal een afbreuk doen aan de ruimtelijke uitstraling van het buitengebied en zal zorgen voor overlast.

2.7.1. Ten aanzien van het bezwaar tegen het begrip 'ondergeschikte neventak' overweegt de Afdeling dat dit in deze procedure niet aan de orde kan komen, nu dit onderdeel van artikel 14, lid 1, sub f.6, van de planregels al in het bestemmingsplan was opgenomen en de in geding zijnde herziening hierop niet ziet.

Wat betreft de overige in overweging 2.7 vermelde beroepsgronden ziet de Afdeling geen aanleiding daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 2 februari 2011, nr. 201010297/2/R2, waarbij onder meer het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant sub 1] is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgronden in overweging 2.7.3.

2.8. Voor het overige heeft De Heksenketel zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van haar zienswijze. In de zienswijzennotitie die deel uitmaakt van het bestreden besluit, is ingegaan op deze zienswijze. De Heksenketel heeft in haar beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging hiervan onjuist zou zijn.

2.9. In hetgeen [appellant sub 1] en De Heksenketel, voor zover ontvankelijk, hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen, voor zover ontvankelijk, zijn ongegrond.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van De Heksenketel Veere B.V. en [appellante sub 2] niet-ontvankelijk voor zover dat is ingediend door [appellante sub 2];

II. verklaart de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011

59-683.