Uitspraak 201704331/1/A1


Volledige tekst

201704331/1/A1.
Datum uitspraak: 23 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 1]), gevestigd en wonend te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze,
2. [appellant sub 2], wonend te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze,
3. [appellant sub 3], wonend te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze,
4. [appellant sub 4], wonend te Heeswijk-Dinther, gemeente Bernheze,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 mei 2017 in de zaken nrs. 16/2857, 16/2859, 16/2841 en 16/2622 in het geding tussen:

[appellant sub 2],
[appellant sub 3],
[appellant sub 4],
[wederpartij]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2016 heeft het college maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.20, eerste en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) vastgesteld voor de inrichting [bedrijf] op het perceel [locatie] te Heeswijk-Dinther.

Bij uitspraak van 12 mei 2017 heeft de rechtbank de door [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [wederpartij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de alinea's 2, 5 en 7 van de bij het besluit van 3 augustus 2016 vastgestelde maatwerkvoorschriften vernietigd en zelf voorziend nieuwe maatwerkvoorschriften daarvoor in de plaats gesteld. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante sub 1] hoger beroep ingesteld.

Het college en [appellant sub 2] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het college en [appellante sub 1] hebben zienswijzen op de incidentele hoger beroepen naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [appellant sub 1B] en mr. H.A. Pasveer, advocaat te Den Bosch, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Laat en ing. P.A. Jans, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante sub 1] is drijver van de inrichting [bedrijf]. De inrichting bestaat uit een kattenpension en een trimsalon. [appellante sub 1] houdt ook een aantal eigen paarden op het terrein van de inrichting en een aantal eigen honden in de bedrijfswoning bij de inrichting. Op 4 januari 2016 heeft [appellante sub 1] aan het college het voornemen gemeld de inrichting uit te breiden met een hondenpension. Deze melding gaf het college aanleiding om ambtshalve voor de inrichting maatwerkvoorschriften vast te stellen met betrekking tot geluid.

[appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [wederpartij] wonen op korte afstand van de inrichting en vrezen voor geluidhinder door blaffende honden.

1.1. Artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit luidt: "In afwijking van de waarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 dan wel 2.19a, kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax vaststellen."

Het vijfde lid luidt: "Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen."

1.2. Bij het besluit van 3 augustus 2016 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het noodzakelijk is ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder dat ten aanzien van woningen van derden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau uitgegaan wordt van lagere geluidgrenswaarden dan de op grond van het Activiteitenbesluit geldende geluidgrenswaarden. Volgens het college volgt uit het bij de melding ingediende akoestisch rapport van Amitec B.V. van 28 januari 2016 dat door het treffen van de in dat rapport vermelde maatregelen en voorzieningen kan worden voldaan aan een etmaalwaarde van 40 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Gelet daarop heeft het college in het eerste maatwerkvoorschrift lagere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vastgesteld dan de in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen waarden. In de elf daaropvolgende maatwerkvoorschriften heeft het college bepaald dat verschillende technische voorzieningen moeten worden aangebracht en bepaalde gedragsregels in acht moeten worden genomen teneinde te voldoen aan de geluidgrenswaarden uit het eerste maatwerkvoorschrift en aan de op grond van het Activiteitenbesluit geldende geluidgrenswaarden voor het maximale geluidniveau.

1.3. Het eerste maatwerkvoorschrift luidt: "Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op geluidsgevoelige objecten niet meer bedragen dan:

- 40 dB(A) in de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur);

- 35 dB(A) in de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur);

- 30 dB(A) in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur)."

1.4. De rechtbank heeft overwogen dat het college het besluit van 3 augustus 2016 onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat het geen onderzoek heeft gedaan naar de geluidbelasting vanwege de trimsalon en omdat het college niet heeft onderkend dat het tweede maatwerkvoorschrift, waarin is bepaald dat er maximaal 78 honden aanwezig mogen zijn, mede betrekking heeft op de eigen honden van [appellante sub 1].

Gelet op deze geconstateerde onzorgvuldigheden heeft de rechtbank zelf voorziend het tweede, vijfde en zevende maatwerkvoorschrift aangepast in die zin dat daarin ook voorschriften worden gesteld voor de trimsalon en de eigen honden van [appellante sub 1].

1.5. Het tweede maatwerkvoorschrift luidde:

"Er mogen maximaal 78 honden aanwezig zijn. De uitlaattijd bedraagt maximaal 2 uur per hond per dag. De honden mogen uitsluitend gedurende de in voorschrift 1.1.5 genoemde perioden worden uitgelaten."

Het door de rechtbank aangepaste voorschrift luidt:

"Er mogen maximaal 78 honden aanwezig zijn. Dit aantal is inclusief de eigen volwassen honden. De hierna volgende maatwerkvoorschriften hebben geen betrekking op het houden van de eigen honden. De uitlaattijd bedraagt maximaal 2 uur per hond per dag. De honden mogen uitsluitend tussen 07.30 en 11:00 uur en tussen 15.30 en 18.00 uur groepsgewijs worden uitgelaten. Er mogen maximaal twee honden of katten per dag in de trimsalon worden behandeld."

1.6. Het vijfde maatwerkvoorschrift luidde:

"De pensionhonden bevinden zich in de binnenverblijven van 11.00 tot 15.30 uur en van 18.00 tot 07.30 uur. Uitsluitende gedurende de openingstijden van 11.00 tot 13.00 uur en van 18.00 tot 19.00 uur mogen de honden en katten gehaald en gebracht worden. Tussen 07.30 en 11.00 uur en tussen 15.30 en 18.00 uur mogen de honden groepsgewijs naar buiten in de speelweides."

Het door de rechtbank aangepaste voorschrift luidt:

"De pensionhonden bevinden zich in de binnenverblijven van 11:00 tot 15:30 uur en van 18:00 tot 07:30 uur. Uitsluitend gedurende de openingstijden van 11:00 tot 13:00 uur en van 18:00 tot 19:00 uur mogen de honden en katten gehaald en gebracht worden. Tussen 07:30 en 11:00 uur en tussen 15:30 en 18:00 uur mogen de honden groepsgewijs naar buiten op de speelweides. Uitsluitend tijdens de hierboven genoemde openingstijden mogen honden worden gehaald en gebracht naar de trimsalon."

1.7. Het zevende maatwerkvoorschrift luidde:

"Voor het halen en brengen van honden mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen tussen de woning nr. 3c en de speelweides. De honden moeten direct naar binnen worden gebracht of in de auto worden gezet."

Het door de rechtbank aangepaste voorschrift luidt:

"Voor het halen en brengen van pensionhonden en -katten moet gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen tussen de woning nr. 3c en de speelweides. De dieren moeten direct naar binnen worden gebracht of in de auto worden gezet. Voor het halen en brengen van honden en katten naar de trimsalon moet gebruik worden gemaakt van de parkeerplaats direct bij de trimsalon."

Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 4]

2. [appellant sub 4] heeft geen zienswijze over het ontwerp van het besluit van 3 augustus 2016 naar voren gebracht. Dit brengt ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht mee dat hij uitsluitend ontvankelijk beroep kon instellen bij de rechtbank, indien het niet naar voren brengen van zienswijzen hem redelijkerwijs niet kan worden verweten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van [appellant sub 4] en [appellant sub 3] van 30 mei 2016, waarbij zij bezwaar maken tegen de melding op grond van het Activiteitenbesluit, moet worden opgevat als zienswijze tegen het ontwerpbesluit. Om die reden acht de rechtbank zijn beroep ontvankelijk.

2.1. De brief van 30 mei 2016 heeft als onderwerp "Bezwaar activiteiten besluit [bedrijf]" en als aanhef: "Hierbij dienen wij […] formeel bezwaar in tegen de melding Activiteitenbesluit van 16 maart 2016 […]". In de brief schrijven [appellant sub 4] en [appellant sub 3] dat de melding uitgaat van dezelfde situatie en omstandigheden als de milieuvergunningen en dat zij zich aansluiten bij hun bezwaren die in die zaken al naar voren zijn gebracht. Vervolgens voeren zij inhoudelijke argumenten aan tegen de ligging van de aan te leggen parkeerplaatsen, het standpunt van de gemeente dat een dierenpension op deze locatie inpasbaar is en het aantal paarden dat in de inrichting aanwezig is. Tot slot stellen zij er niet op te vertrouwen dat de gemeente bij overlast serieus onderzoek zal doen en wanneer nodig handhavende maatregelen zal nemen.

Uit het onderwerp en de aanhef kan niet worden afgeleid dat de brief is bedoeld als zienswijze over het ontwerp van het besluit om maatwerkvoorschriften vast te stellen. De inhoud van de brief is uitsluitend gericht tegen de komst van het dierenpension en niet tegen de in ontwerp vastgestelde maatwerkvoorschriften. Naar het oordeel van de Afdeling kan deze brief niet worden opgevat als zienswijze tegen het ontwerp van het besluit van 3 augustus 2016. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het beroep van [appellant sub 4] ontvankelijk is. De rechtbank had zijn beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. Omdat de uitspraak van de rechtbank op dit punt onjuist is, is het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 4] gegrond. Het voorgaande betekent dat de inhoudelijke bezwaren van [appellant sub 4] tegen het besluit van 3 augustus 2016 in deze procedure niet meer aan de orde kunnen komen.

3. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 4] is gegrond.

Het hoger beroep van [appellante sub 1]

4. [appellante sub 1] kan zich niet verenigen met de door de rechtbank vastgestelde maatwerkvoorschriften en betoogt dat de rechtbank ten onrechte de door het college vastgestelde maatwerkvoorschriften heeft aangevuld.

Daartoe betoogt zij onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat er geen noodzaak bestond om maatwerkvoorschriften vast te stellen ten aanzien van de trimsalon, aangezien geen geluidoverlast als gevolg van de trimsalon te verwachten is. Ook het voorschrift dat niet alleen voor het halen en brengen van honden maar ook voor katten gebruik moet worden gemaakt van de parkeerplaatsen tussen de woning en de speelweides, is volgens [appellante sub 1] niet nodig, aangezien katten niet blaffen en dan ook geen geluidoverlast als gevolg van het halen en brengen van katten te verwachten is.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 8 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO6612) heeft het college beleidsruimte bij de beslissing om maatwerkvoorschriften te stellen. Indien wordt besloten tot het stellen daarvan, heeft het college een zekere beoordelingsruimte bij de vaststelling van wat nodig is ter bescherming van het milieu.

4.2. Het college heeft bij het besluit van 3 augustus 2016 voor de inrichting lagere geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vastgesteld en ten aanzien van het dierenpension verschillende technische voorzieningen en gedragsregels voorgeschreven om aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden te kunnen voldoen.

In de overwegingen van het besluit staat dat de geluidsemissie van de inrichting vooral wordt bepaald door het blaffen van honden in het hondenpension. Aan het besluit ligt het akoestisch rapport van Amitec B.V. van 28 januari 2016 ten grondslag, waarin de geluidemissie van de inrichting is onderzocht. Volgens dat rapport zijn de relevante geluidbronnen in de inrichting het rijden met personenauto's, bestelwagens en een vrachtwagen op het terrein van de inrichting, het sluiten van autoportieren en het blaffen van grote honden onder de overkapping, in de speelweiden en op de parkeerplaats. Het blaffen van honden in de binnenverblijven is akoestisch als niet relevant beschouwd vanwege de goede isolatie van het gebouw. De door het college voorgeschreven technische voorzieningen zien op de isolatie van het gebouw, de overkapping en de aan te brengen geluidschermen. De gedragsregels zien op het beperken van het blaffen van honden in de speelweiden en op de parkeerplaats. Het college heeft het niet nodig geacht om gedragsregels voor te schrijven ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder vanwege de trimsalon, het halen en brengen van pensionkatten en de eigen honden van [appellante sub 1].

4.3. Het tweede, vijfde en zevende maatwerkvoorschrift zoals door het college vastgesteld, hadden uitsluitend betrekking op het dierenpension. De door de rechtbank geconstateerde omstandigheid dat het college bij het vaststellen van die voorschriften geen onderzoek zou hebben gedaan naar de geluidbelasting vanwege andere onderdelen van de inrichting zoals de trimsalon, maakt niet dat het college die voorschriften niet in redelijkheid vast kon stellen. Reeds hierom heeft de rechtbank die voorschriften ten onrechte vernietigd.

Ten aanzien van het impliciete oordeel van de rechtbank dat het college ten onrechte geen gedragsregels heeft voorgeschreven voor de trimsalon, het halen en brengen van pensionkatten en de eigen honden van [appellante sub 1], overweegt de Afdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij had moeten beoordelen of het college in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om de vastgestelde maatwerkvoorschriften vast te stellen zonder daarbij ook de door [appellant sub 2] gewenste maatwerkvoorschriften vast te stellen. Deze beoordeling heeft de rechtbank ten onrechte niet gemaakt. De vraag of de door [appellant sub 2] gewenste maatwerkvoorschriften op zichzelf bezien zouden moeten worden gesteld, valt buiten het bereik van de door het college gevolgde procedure tot het ambtshalve vaststellen van de vastgestelde maatwerkvoorschriften en stond daarom niet ter beoordeling bij de rechtbank.

4.4. [appellant sub 2] heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de in het vijfde maatwerkvoorschrift voorgeschreven openingstijden waarbinnen pensionhonden en -katten gehaald en gebracht mogen worden, ook moeten gelden voor de trimsalon. Volgens hem is een dergelijk voorschrift nodig om zeker te stellen dat de in het rapport van Amitec gehanteerde blaffrequentie van 12 blaffen per uur niet wordt overschreden en aan het eerste maatwerkvoorschrift kan worden voldaan. Dit betoog kom erop neer dat het eerste maatwerkvoorschrift niet naleefbaar is zonder het door [appellant sub 2] gewenste maatwerkvoorschrift over de openingstijden van de trimsalon.

Daarnaast heeft [appellant sub 2] ter zitting bij de rechtbank aangevoerd dat in het tweede maatwerkvoorschrift ten onrechte niet is bepaald dat het aantal van 78 honden dat maximaal aanwezig mag zijn, inclusief de eigen honden van [appellante sub 1] is. Daartoe voert hij aan dat in het rapport van Amitec is uitgegaan van de aanwezigheid van maximaal 78 honden en dat de eigen honden bijdragen aan de geluidbelasting vanwege de inrichting. De Afdeling begrijpt dit betoog aldus dat het eerste maatwerkvoorschrift niet naleefbaar is indien 78 pensionhonden aanwezig mogen zijn naast de eigen honden van [appellante sub 1].

4.5. Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling dat de vraag of het eerste maatwerkvoorschrift naleefbaar is, de vraag betreft of de daarin gestelde geluidgrenswaarden kunnen worden nageleefd. Indien in deze procedure wordt geoordeeld dat die geluidgrenswaarden niet kunnen worden nageleefd, moet dat maatwerkvoorschrift worden vernietigd, waardoor de hogere geluidgrenswaarden van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit weer gelden voor de inrichting. Indien het eerste maatwerkvoorschrift in stand blijft, moet [appellante sub 1] te allen tijde aan de daarin gestelde geluidgrenswaarden voldoen en zal hij daarvoor mogelijk maatregelen moeten treffen. De omstandigheid dat [appellante sub 1] mogelijk onder bepaalde omstandigheden uit eigen beweging maatregelen moet treffen die niet als maatwerkvoorschrift zijn voorgeschreven, betekent niet dat de geluidgrenswaarden niet naleefbaar zijn. Voor het oordeel dat het eerste maatwerkvoorschrift niet naleefbaar is zonder de door [appellant sub 2] gewenste maatwerkvoorschriften, bestaat pas aanleiding indien aannemelijk is dat die maatwerkvoorschriften noodzakelijk zijn om aan de in het eerste maatwerkvoorschrift gestelde geluidgrenswaarden te kunnen voldoen. Dat is pas het geval indien aannemelijk is dat die geluidgrenswaarden altijd zullen worden overschreden, tenzij de door [appellant sub 2] gewenste maatregelen worden getroffen.

4.6. In het rapport van Amitec staat dat is uitgegaan van een worstcasescenario waarbij het pension 100% bezet is en de honden 12 keer per uur blaffen. In bijlage 6 bij het rapport zijn maatregelen vermeld om het aantal blaffen tot een minimum te beperken. Eén van die maatregelen is dat de pensionhonden binnen zijn tijdens het halen en brengen van pensiondieren. Dit om te voorkomen dat de honden, als zij buiten zouden zijn, zouden gaan blaffen bij het horen van dichtslaande autoportieren.

In de trimsalon worden doorgaans drie honden per dag behandeld op de dagen dat de trimsalon open is. Bij het brengen en halen van die honden zal het geluid van dichtslaande autoportieren optreden. [appellant sub 2] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat dat tot gevolg heeft dat de in het rapport van Amitec gehanteerde blaffrequentie van 12 blaffen per uur wordt overschreden. Daarbij is van belang dat de ingang van de trimsalon zich bevindt aan het begin van het terrein van de inrichting terwijl de speelweiden verder op het terrein zijn gelegen. Naar verwachting zullen de bezoekers van de trimsalon parkeren op de parkeerplaats direct voor de ingang van de trimsalon. Gelet op de afstand tussen de speelweiden en de trimsalon en het beperkte aantal bezoeken aan de trimsalon, wat niet altijd zal plaatsvinden terwijl de pensionhonden buiten zijn, acht de Afdeling op grond van hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd niet aannemelijk dat het dichtslaan van autoportieren door bezoekers van de trimsalon zodanig veel blaffen tot gevolg heeft dat de in het rapport van Amitec gehanteerde blaffrequentie van 12 blaffen per uur wordt overschreden. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het eerste maatwerkvoorschrift niet kan worden nageleefd indien de openingstijden van de trimsalon niet worden beperkt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om maatwerkvoorschriften vast te stellen zonder ook bij maatwerkvoorschrift de openingstijden van de trimsalon te beperken.

4.7. In het rapport van Amitec is verder uitgegaan van de aanwezigheid van 78 pensionhonden. De eigen honden van [appellante sub 1] zijn in het rapport niet als relevante geluidbron aangemerkt. Volgens [appellante sub 1] zijn deze honden ook geen geluidbron in de inrichting, aangezien zij in de woning verblijven en aan de openbare weg worden uitgelaten. Ter zitting heeft [appellante sub 1] toegelicht dat zijn eigen honden niet in de speelweiden komen maar een eigen hondenren hebben op het weiland naast de woning, buiten het terrein van de inrichting.

Wanneer de eigen honden op het terrein van de inrichting blaffen, draagt dat bij aan de geluidbelasting vanwege de inrichting die moet voldoen aan de in het eerste maatwerkvoorschrift gestelde geluidgrenswaarden. Aangezien de eigen honden zich in beginsel niet buiten op het terrein van de inrichting zullen bevinden, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de in het eerste maatwerkvoorschrift gestelde geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet kunnen worden nageleefd indien in de inrichting naast de maximaal 78 pensionhonden ook eigen honden aanwezig mogen zijn. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid het eerste en het tweede maatwerkvoorschrift vast kon stellen zonder in het tweede maatwerkvoorschrift te bepalen dat het aantal van 78 honden dat maximaal aanwezig mag zijn, inclusief de eigen honden van [appellante sub 1] is.

4.8. Gelet op de conclusies in de overwegingen 4.6 en 4.7 heeft de rechtbank ten onrechte de beroepen gegrond verklaard, het tweede, vijfde en zevende maatwerkvoorschrift vernietigd en daarvoor in de plaats nieuwe maatwerkvoorschriften gesteld.

Het betoog van [appellante sub 1] slaagt.

5. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is gegrond.

De incidentele hoger beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3]

6. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de rechtbank ten onrechte in het vijfde maatwerkvoorschrift niet heeft voorgeschreven dat ook katten uitsluitend tijdens de genoemde openingstijden mogen worden gehaald en gebracht naar de trimsalon. Volgens hen leidt het dichtslaan van autoportieren door bezoekers van de trimsalon, ongeacht of zij een hond of een kat komen halen of brengen, tot prikkels bij de pensionhonden waardoor deze kunnen gaan blaffen.

6.1. Zoals reeds onder 4.6 is overwogen, geeft het dichtslaan van autoportieren door bezoekers van de trimsalon geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om maatwerkvoorschriften vast te stellen zonder ook bij maatwerkvoorschrift de openingstijden van de trimsalon te beperken. Overigens heeft [appellante sub 1] ter zitting onweersproken gesteld dat in de trimsalon alleen honden en geen katten worden behandeld.

Het betoog faalt.

7. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kunnen zich niet verenigen met het door de rechtbank vastgestelde zevende maatwerkvoorschrift. Zij betogen dat de rechtbank in dat voorschrift ten onrechte onderscheid heeft gemaakt tussen klanten van het dierenpension en de trimsalon.

7.1. Zoals onder 4.8 reeds is overwogen, heeft de rechtbank ten onrechte het zevende maatwerkvoorschrift vernietigd en daarvoor in de plaats een nieuw maatwerkvoorschrift vastgesteld. Gelet hierop behoeft het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] over het door de rechtbank vastgestelde zevende maatwerkvoorschrift geen bespreking.

Het betoog slaagt.

8. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college [appellante sub 1] niet hoefde te verplichten om extreem blaffende honden op te laten halen door hun eigenaar.

8.1. In het vierde maatwerkvoorschrift is bepaald dat honden die overmatig blaffen apart moeten worden gehouden van andere honden. Volgens het rapport van Amitec wordt een hond apart gehouden, zodat hij geen prikkels meer krijgt om te blaffen. Met dit voorschrift wordt bewerkstelligd dat het optreden van blafgeluid naar de omgeving wordt beëindigd. Of de hond vervolgens al dan niet wordt opgehaald maakt geen verschil voor de geluidbelasting vanwege het dierenpension. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid maatwerkvoorschriften met betrekking tot het aspect geluid vast kon stellen, zonder daarbij ook voor te schrijven dat honden die overmatig blaffen moeten worden opgehaald. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college kon volstaan met het stellen van het vierde maatwerkvoorschrift.

Het betoog faalt.

9. De incidentele hoger beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn gegrond.

Conclusie

10. Zoals onder 3, 5 en 9 overwogen, zijn de hoger beroepen gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk verklaren en de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [wederpartij] ongegrond verklaren.

11. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 4] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C] gegrond;

II. verklaart de incidenteel hoger beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 mei 2017 in de zaken nrs. 16/2857, 16/2859, 16/2841 en 16/2622;

IV. verklaart het door [appellant sub 4] bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

V. verklaart de door [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bernheze tot vergoeding van bij [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bernheze tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bernheze tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bernheze aan [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Beek-Gillessen w.g. Kors
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018

687.