Uitspraak 201008589/1/M2


Volledige tekst

201008589/1/M2.
Datum uitspraak: 23 maart 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant sub A] en [appellante sub B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2010 heeft het college het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het carillon, gelegen aan Kerkplein 3, te Bathmen, gemeente Deventer afgewezen.

Bij besluit van 6 juli 2010, verzonden op 30 juli 2010, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Zutphen ingekomen op 18 augustus 2010 en doorgezonden naar de Raad van State, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 september 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Kattouw, werkzaam bij ARAG Rechtbijstand, en het college vertegenwoordigd door H.L. Brussee en H. de Graaff, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte niet handhavend tegen het in werking zijn van het carillon in Bathmen is opgetreden. Hij betoogt dat uit het akoestisch rapport van 9 februari 2009, dat is opgesteld door Lichtveld Buis & Partners blijkt dat de in artikel 2.17, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) gestelde geluidgrenswaarden worden overschreden. [appellant] voert aan dat artikel 2.18, eerste lid, aanhef onder f, van het Activiteitenbesluit niet van toepassing is, omdat het college bij gemeentelijke verordening regels heeft gesteld. Hij wijst daarbij op artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening Deventer (hierna: APV). Volgens [appellant] wordt ook in het akoestisch rapport van 15 februari 2010, dat is opgesteld door Alcedo, bevestigd dat hij geluidhinder ondervindt van het in werking zijn van het carillon. Het college was dan ook bevoegd om handhavend op te treden en diende van deze bevoegdheid gebruik te maken, aldus [appellant].

2.1.1. Het carillon is een type-B inrichting als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit.

2.1.2. Ten aanzien van geluidhinder stelt afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit regels.

Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege het in werking zijn van de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder f, blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in artikel 2.17, buiten beschouwing het ten gehore brengen van onversterkte muziek tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.

Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de APV is het verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2.1.3. Carillonmuziek is onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder f, van het Activiteitenbesluit. De in artikel 2.17, eerste lid, gestelde geluidgrenswaarden gelden daarom niet voor het ten gehore brengen van carillonmuziek, tenzij en voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld. Allereerst moet daarom worden bezien of, zoals [appellant] betoogt, artikel 4:6 van de APV een bij gemeentelijke verordening gestelde regel is met betrekking tot het ten gehore brengen van onversterkte muziek, als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder f, van het Activiteitenbesluit.

Artikel 4:6, eerste lid, van de APV geldt voor het verrichten van handelingen en het in werking hebben van toestellen of geluidsapparaten buiten inrichtingen. Het carillon is een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Het bespelen van het carillon is derhalve niet het in werking hebben van een geluidsapparaat buiten een inrichting, zoals bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de APV. Gelet hierop is artikel 4:6 van de APV geen bij gemeentelijke verordening gestelde regel met betrekking tot het ten gehore brengen van onversterkte muziek, als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder f van het Activiteitenbesluit.

Ook overigens is niet gebleken dat het college bij gemeentelijke verordening regels heeft gesteld met betrekking tot het ten gehore brengen van onversterkte muziek. Het college heeft dan ook terecht gesteld dat het Activiteitenbesluit geen grondslag bood om handhavend op te treden. Het college heeft de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden op grond van de Wet milieubeheer in het besluit op bezwaar terecht gehandhaafd.

De beroepsgrond faalt.

2.2. Voor zover het beroep is gericht tegen de weigering van het college om handhavend op te treden op grond van uitsluitend artikel 4:6 van de APV, is de Afdeling niet bevoegd om in eerste en enige aanleg van het beroep kennis te nemen. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een van de in artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer genoemde bepalingen. De Afdeling zal het beroepschrift en de daarbij behorende besluiten dan ook met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorzenden naar de rechtbank Zutphen.

2.3. De Afdeling is onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden op grond van uitsluitend artikel 4:6 van de APV. Het beroep is voor het overige ongegrond.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden op grond van uitsluitend artikel 4:6 van de APV;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

w.g. Mouton w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2011

375-590.