Uitspraak 201708916/1/A2


Volledige tekst

201708916/1/A2.
Datum uitspraak: 9 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de Stichting Basisschool De Filosoof, gevestigd te Alphen aan den Rijn,
appellante,

en

de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (voorheen: de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; hierna: de minister),
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2017 heeft de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn (hierna: de gemeenteraad) geweigerd basisschool De Filosoof op te nemen in het plan van scholen 2018-2020.

Bij besluit van 17 oktober 2017 heeft de minister het daartegen door de stichting ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [directeur] en [secretaris-penningmeester], en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader in deze zaak is de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de meest relevante artikelen zijn opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

2. Bij brief van 31 januari 2017 heeft de stichting verzocht algemeen bijzonder neutrale basisschool De Filosoof, met het nutsonderwijs als uitgangspunt en met als gewenste vestigingsplaats de wijk Kerk en Zanen in Alphen aan den Rijn, op te nemen in het plan van scholen 2018-2020. Naar aanleiding van een op 20 februari 2017 gedateerde brief van de gemeenteraad met een verzoek om nadere informatie heeft de stichting bij brief van 29 maart 2017 aangegeven dat de richting van basisschool De Filosoof protestants-christelijk is en dat het voedingsgebied van de basisschool Rijnwoude is. Bij het besluit van 15 juni 2017 heeft de gemeenteraad geweigerd basisschool De Filosoof op te nemen in het plan van scholen 2018-2020. De door de stichting aangeleverde prognose voldoet wat betreft de omschrijving van het voedingsgebied van de school en aanduiding van de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven niet aan de gestelde eisen en op basis van de prognose is niet aangetoond dat basisschool De Filosoof in staat is om binnen vijf jaar het vereiste leerlingaantal van 220 te behalen, aldus de gemeenteraad. Bij het besluit van 17 oktober 2017 heeft de minister, op grond van de constatering dat de in de statuten opgenomen doelstelling van de stichting niet overeenkomt met het door de stichting gedane verzoek een protestants-christelijke basisschool op te laten nemen in het plan van scholen 2018-2020 en de statuten van belang zijn voor de richting van de school, het daartegen door de stichting ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

3. De stichting betoogt dat de minister ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. Uit de door de minister in zijn besluit aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY3706) volgt niet dat de richting van een school slechts kan blijken uit de statuten. De mogelijkheid bestaat dat de statuten geen inzicht geven in de beoogde richting van de school en de statuten zijn geen document dat verplicht bij de aanvraag moet worden overgelegd. Verder was het voor de gemeenteraad, gelet op de gewijzigde aanvraag van 29 maart 2017 en de contacten die er met de raad zijn geweest duidelijk dat het ging om een basisschool met een protestants-christelijke richting, zoals ook blijkt uit het besluit van 15 juni 2017. Ter zitting heeft de stichting ter onderbouwing van haar stelling dat de richting tijdens de aanvraagprocedure mag worden aangepast en dit nog niet hoeft te worden vastgelegd in de statuten, nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2587).

3.1. De minister heeft zich, overeenkomstig vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY3706), terecht op het standpunt gesteld dat voor de beantwoording van de vraag naar de richting van een bijzondere school in de eerste plaats van belang zijn de statuten en de eventuele toelichting daarop, van de aanvragende stichting of vereniging. Blijkens artikel 2, eerste lid en onder a, van de statuten, zoals die luidden vóór de wijziging van 27 oktober 2017, stelt de stichting zich ten doel: "het optimaliseren van ontwikkelingskansen van kinderen, het versterken van hun sociale competenties en burgerschap en het bevorderen van culturele en maatschappelijke participatie. De stichting biedt kindgericht taalonderwijs, met speciale aandacht voor leergierige kinderen en kinderen met een taalachterstand. De grondslag is humanistisch en filosofisch en is gebaseerd op natuurlijk ouderschap".

De minister heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de richting protestants-christelijk niet bij het verzoek in aanmerking kan worden genomen. Uit de formulering van de doelstelling in de statuten, die dus anders dan de stichting betoogt leidend is voor de vraag naar de richting van het onderwijs, volgt niet dat het onderwijs uitgaat van de protestants-christelijke richting. Dat het voor de gemeenteraad, als gevolg van de brief van 29 maart 2017 en de contacten die er tussen de gemeenteraad en de stichting zijn geweest niettemin duidelijk was dat het ging om een basisschool met een protestants-christelijke richting en dat de statuten op grond van de WPO niet verplicht bij de aanvraag hoeven te worden overgelegd, doet daar niet aan af. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 3 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2007:AZ5487) strekt de vrijheid om een school naar eigen inzicht in te richten niet zover, dat onderwijs dat wordt gegeven op grondslag van een andere richting dan blijkens de statuten tot de doelstelling van de stichting behoort, voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht. Indien de minister een dergelijke nadere invulling van de richting van het onderwijs middels bestuursbesluiten, informele contacten en een aanvraag zou accepteren, ontstaat een niet in de wet voorziene mogelijkheid om een school geheel naar eigen inzicht en per aanvraag anders in te richten. Dat de statuten met ingang van 27 oktober 2017 zijn gewijzigd leidt, reeds omdat wijziging pas is geschied na zowel het besluit van 15 juni 2017 als het besluit van 17 oktober 2017, niet tot een ander oordeel.

Voor zover de stichting heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2587), komt daaraan niet de door haar voorgestane betekenis toe. In deze uitspraak was aan de orde of de betrokken stichting, nu deze blijkens de overgelegde notariële akte pas was opgericht na de datum van de indiening van de aanvraag, als aanvrager kon worden aangemerkt. De Afdeling heeft deze vraag, nu aannemelijk is gemaakt dat is beoogd namens de op te richten stichting een aanvraag in te dienen en die stichting het indienen van die aanvraag heeft bekrachtigd, bevestigend beantwoord. Deze uitspraak ziet derhalve op een andere kwestie dan aanpassing van de richting tijdens de aanvraagprocedure zonder dat de richting in de statuten is vastgelegd.

Het betoog faalt.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018

18-854.


BIJLAGE Wettelijk kader

Wet op het primair onderwijs

Artikel 74

1. De bekostiging van een openbare en een bijzondere school kan slechts een aanvang nemen, indien zij voorkomt op een voor de gemeente van vestiging vastgesteld plan van nieuwe scholen. […] De bekostiging kan slechts aanvangen per 1 augustus van een schooljaar.

2. De gemeenteraad stelt het plan, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, al dan niet in samenwerking met de raad van een of meer andere gemeenten, elk jaar voor 1 augustus vast. Het plan bestrijkt 3 achtereenvolgende schooljaren volgende op het jaar van de vaststelling en vermeldt in elk geval welke scholen bij de aanvang van het eerste schooljaar van de planperiode voor bekostiging in aanmerking komen en de reden waarom de overige scholen daarvoor niet in aanmerking komen. Het plan vermeldt verder van elke school de plaats van vestiging en de te verwachten omvang. Het plan behoeft de goedkeuring van Onze minister, bedoeld in artikel 79.

[…].

Artikel 76

1. Een aanvraag tot opneming in het plan van een bijzondere school moet voor 1 februari van het jaar van de vaststelling van het plan bij de gemeenteraad worden ingediend.

2. De aanvraag vermeldt de richting van de school en naam en adres van het bevoegd gezag en gaat vergezeld van de gegevens genoemd in artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, vijfde lid, met dien verstande dat in afwijking van artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, vijfde lid, onderdeel c, onder 6° en 7°, de prognose gegevens bevat omtrent:

a. indien het betreft een richting waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in een vergelijkbare gemeente, of

b. indien het betreft een school van een richting waarvoor reeds een school binnen de gemeente aanwezig is: het belangstellingspercentage voor de school of scholen van die richting binnen de gemeente.

Indien de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens onvoldoende zijn om de aanvraag te kunnen beoordelen, delen burgemeester en wethouders voor 1 maart volgend op de in het eerste lid genoemde datum aan het bevoegd gezag mede dat de gegevens voor 1 april daaropvolgend dienen te worden aangevuld. Indien de aanvullende gegevens niet voor 1 april zijn verstrekt, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten.

Artikel 77

1. De gemeenteraad neemt een bijzondere school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij de aanvraag overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.

[…].