Uitspraak 201702159/1/A1


Volledige tekst

201702159/1/A1.
Datum uitspraak: 21 februari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Saasveld, gemeente Dinkelland,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 1 februari 2017 in zaak nr. 16/1892 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Vechtstromen.

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2016 heeft het dagelijks bestuur een verzoek van [appellant] om krachtens de Waterwet een projectplan vast te stellen afgewezen.

Bij besluit van 21 juni 2016 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2018, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door I.D. Grevelink, zijn gehoord.

Overwegingen

1. Eind 2015 heeft het dagelijks bestuur voor gronden aan de Kolkersweg 1 te Overdinkel een projectplan vastgesteld. Daarin zijn maatregelen vastgelegd om te voldoen aan de voor die locatie in het waterbeheerplan vastgestelde normen voor de gemiddelde overstromingskans (hierna: de normen voor wateroverlast).

Met een verwijzing naar dat besluit heeft [appellant] het dagelijks bestuur bij brief van 19 november 2015 verzocht om voor zijn gronden een "normherstellend projecplan in de zin van de Waterwet" vast te stellen. Dit verzoek heeft het dagelijks bestuur terecht opgevat als een verzoek om ook voor de gronden van [appellant] een projectplan vast te stellen om voor die locatie te voldoen aan de normen voor wateroverlast.

Het dagelijks bestuur heeft dit verzoek afgewezen, en die afwijzing bij zijn besluit op bezwaar gehandhaafd, omdat - kort weergegeven - ter plaatse van de gronden van [appellant] wordt voldaan aan de normen voor wateroverlast.

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] ten onrechte veronderstelt dat er nooit sprake mag zijn van wateroverlast. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] ten onrechte veronderstelt dat voor zijn gronden een zogenoemde duldplicht geldt. Die plicht geldt voor gronden die deel uitmaken van een bergingsgebied, en de gronden van [appellant] maken geen deel uit van een bergingsgebied. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat een projectplan aan de orde is indien op een (gedeelte van een) perceel niet kan worden voldaan aan de gestelde normering, en dat gesteld noch gebleken is dat daarvan bij de gronden van [appellant] sprake is.

3. De Afdeling vat het betoog van [appellant] in hoger beroep aldus op, dat volgens hem het waterschap ervoor zorg moet dragen dat zijn gronden nooit overstromen. Anders zou in strijd met het bestemmingsplan worden gehandeld. Bovendien zou een overstroming betekenen dat zijn gronden worden gebruikt als waterbergingsgebied. Dit zou weer meebrengen, zo begrijpt de Afdeling zijn betoog, dat op hem de in artikel 5.26 van de Waterwet geregelde duldplicht voor bergingsgebieden komt te rusten.

4. De Afdeling herhaalt allereerst hetgeen zij in haar uitspraak van 11 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4055, ten aanzien van een vergelijkbaar betoog van [appellant] heeft overwogen. Het bestuur van het waterschap tracht waterberging in situaties van wateroverlast op een bepaalde wijze te reguleren, maar daarmee is niet beoogd om de bestaande gebruiksfuncties van de gronden te wijzigen in waterberging. Het gaat er slechts om dat er een bepaalde kans is dat de gronden feitelijk onder water lopen als gevolg van overvloedige regenval en een gebrek aan afvoercapaciteit in de beken en sloten. Anders dan [appellant] meent levert dit geen gebruik op dat in strijd is met de bestemming en is er alsdan geen sprake van overtreding van het bestemmingsplan.

[appellant] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat niet aan de voor zijn gronden geldende normen voor wateroverlast wordt voldaan. Voor het vaststellen van een projectplan om aan deze normen te voldoen bestaat dan ook geen aanleiding. De rechtbank heeft reeds hierom terecht geconcludeerd dat het dagelijks bestuur het verzoek van [appellant] om vaststelling van een "normherstellend projectplan" voor zijn gronden terecht heeft afgewezen.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Hagen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer Griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018

262.