Uitspraak 201800260/2/A1


Volledige tekst

201800260/2/A1.
Datum uitspraak: 29 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna de Awb) op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2017 in zaak nr. 17/4089 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem.

Openbare zitting gehouden op 29 januari 2018

Tegenwoordig:
Staatsraad mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter
griffier: mr. N.D.T. Pieters

Verschenen:
Partijen zijn niet verschenen.

In onderhavige zaak is op 24 januari 2018 om 15:45 uur een openbare zitting gehouden. Bij deze zitting zijn [verzoeker] en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Overwater en M. Meijvogel, verschenen. Met toepassing van artikel 8:67, eerste lid, tweede volzin, van de Awb, is de mondelinge uitspraak verdaagd naar 29 januari 2018

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 18 december 2017 van de rechtbank. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De voorzieningenrechter
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem van 4 mei 2017, kenmerk 16.26200/17.14055, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem van 24 augustus 2016, kenmerk 15.27932 tot 12 weken na verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak;

II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) vergoedt.

Gronden

• Het college heeft [verzoeker] bij besluit van 24 augustus 2016 onder oplegging van een dwangsom van € 75.000,00 ineens gelast verschillende overtredingen van de Woningwet op de percelen [locaties] te Oude Wetering ongedaan te maken.

• De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) heeft bij uitspraak van 25 juli 2017 het besluit op bezwaar van 4 mei 2017 geschorst en in die uitspraak als voorlopige voorziening een alternatieve last onder dwangsom opgelegd hangende het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen het besluit van 4 mei 2017.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is, mede bij gebrek aan een verslag dan wel ander bewijsmateriaal waaruit onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de door de rechtbank in de uitspraak van 25 juli 2017 opgelegde last is overtreden, de aan die last opgelegde dwangsom niet verbeurd. De in de uitspraak van 25 juli 2017 getroffen voorlopige voorziening komt, gelet op de in die uitspraak opgenomen termijn, vandaag te vervallen.

• De aan de door het college opgelegde last onder dwangsom verbonden begunstigingstermijn eindigt op 29 januari 2018. De dwangsom is nog niet verbeurd. Gelet op het voorgaande bestaat in dit geval een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.

• Niet in geschil is dat op de percelen verschillende artikelen uit de Woningwet worden overtreden en het college daarom bevoegd is handhavend op te treden. Niet in geschil is voorts dat inmiddels twee omgevingsvergunningen voor de verbouwing van twee gebouwen op het perceel zijn verleend.

• [verzoeker] heeft, mede in overleg met het college, verschillende maatregelen getroffen om de veiligheid op de percelen te waarborgen. Uit de stukken blijkt dat [verzoeker] het college heeft verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn tot en met oktober 2018, omdat hij de last niet binnen de gestelde termijn volledig kan uitvoeren en hem naar zijn zeggen niet geheel duidelijk was op welke wijze precies hij aan de last kon voldoen.
Het college was niet bereid tot verlenging van de begunstigingstermijn voor een periode als door [verzoeker] verzocht, maar was en is ook thans nog bereid onder voorwaarden de begunstigingstermijn voor een bepaalde periode aan te passen.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, ziet de voorzieningenrechter, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding de hiervoor onder I vermelde voorlopige voorziening te treffen.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
voorzieningenrechter griffier

473.