Uitspraak 200904402/1/R1


Volledige tekst

200904402/1/R1.
Datum uitspraak: 19 januari 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de raad van de gemeente Koggenland,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Boha Noord B.V. en [appellant sub 5A], gevestigd te Oudeschild, gemeente Texel, onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
6. de stichting Stichting Belangengroep Berkhout is Boos! en [appellant sub 6A], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Berkhout, gemeente Koggenland,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2009, kenmerk 2009-21405, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Koggenland bij besluit van 15 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2008".

Tegen dit besluit hebben de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2009, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2009, [appellant sub 4] bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2009, Boha Noord en [appellant sub 5A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2009, en de Stichting en [appellant sub 6A] bij brief, per faxbericht bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2009, beroep ingesteld.
De beroepen zijn aangevuld door Boha Noord en [appellant sub 5A] bij brief van 19 augustus 2009 en de Stichting en [appellant sub 6A] bij brief van 27 augustus 2009.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende] en de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De raad, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de Stichting en [appellant sub 6A] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door R. van der Woude en drs. K. van Hees, beiden werkzaam bij de gemeente, [appellant sub 3], in persoon, [appellant sub 4], in persoon, Boha Noord en [appellant sub 5A], vertegenwoordigd door J.P. Albers, de Stichting en [appellant sub 6A], vertegenwoordigd door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door H. Medema, als partij gehoord.

2. Overwegingen

Het plan

2.1. Het plan voorziet in een actualisatie van het voorheen geldende planologische regime voor het gebied van de polder de Westerkogge en de Baarsdorpermeer, de rondom Scharwoude gelegen gronden en het aangrenzende deel van het Markermeer en het zuidelijk deel van de polder Beschoot rondom Oudendijk. Het plan is ten dele ontwikkelingsgericht en ten dele conserverend van aard. Doelstelling van het plan is om inzichtelijk te maken waar in het buitengebied rekening moet worden gehouden met natuur- en landschapswaarden, alsmede met agrarische belangen. Voorts biedt het een visie voor de meest wenselijke inrichting van het landelijk gebied.

Toetsingskader

2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Het beroep van de raad en Boha Noord en [appellant sub 5A]

2.3. De raad en Boha Noord en [appellant sub 5A] richten zich in beroep tegen de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen (B-VM)" voor de gronden ongeveer 400 meter ten oosten van de afslag naar Braken, waarmee wordt voorzien in de realisering van een tankstation. Zij betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de voorgenomen verbreding van de N243 hiervoor een belemmering vormt, nu dit voornemen nog niet voldoende concreet is en niet zeker is dat de N243 binnen de planperiode zal worden verbreed. Zij stellen verder dat het college niet dan wel onvoldoende heeft onderzocht of de realisering van het tankstation en de wegverbreding wel met elkaar onverenigbaar zijn. Voorts stellen zij dat door het college is toegezegd dat juist op de onderhavige locatie een tankstation kan worden gerealiseerd en dat daarom in de besluitvorming over de verbreding van de N243 daarvan kan en moet worden uitgegaan.

Subsidiair stellen Boha Noord en [appellant sub 5A] dat bij de onthouding van goedkeuring aan het plandeel het aanbieden van schadevergoeding in de rede had gelegen.

2.3.1. Het college heeft in het bestreden besluit goedkeuring onthouden aan het desbetreffende plandeel op grond van de overweging dat realisering van een tankstation ter plaatse niet verenigbaar is met de voorgenomen verbreding van de N243.

2.3.2. Met betrekking tot het betoog dat het college heeft toegezegd dat op de locatie een tankstation kan worden gerealiseerd, wordt als volgt overwogen. Niet in geschil is dat het college in de periode juni 1993 tot en met september 2004 brieven heeft verstuurd aan Boha Noord en [appellant sub 5A] waaruit de intentie van het college volgt om medewerking te verlenen aan de realisering van het tankstation op de in het plan voorziene locatie. De Afdeling is van oordeel dat het college voornoemde brieven diende te betrekken in zijn beoordeling. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat het college deze brieven niet in de besluitvorming heeft betrokken. Voorts is niet gebleken dat het college op andere wijze rekening heeft gehouden met de belangen van Boha Noord en [appellant sub 5A] op dit punt. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd en onzorgvuldig genomen.

2.3.3. De conclusie is dat hetgeen de raad en Boha Noord en [appellant sub 5A] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen (B-VM)" voor de gronden ongeveer 400 meter ten oosten van de afslag naar Braken, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen van de raad en Boha Noord en [appellant sub 5A] zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van de raad en Boha Noord en [appellant sub 5A] geen bespreking meer.

Het beroep van [appellant sub 2]

2.4. [appellant sub 2] richt zich in beroep tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarisch (A)" en de aanduiding "zorgboerderij" voor het perceel Dorpsweg 66, voor zover het plan daarmee voorziet in een zorgboerderij. Zij voert aan dat, nu het plan in zoverre gewijzigd is vastgesteld, onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden.

2.4.1. Het onderhavige plan is voor het perceel Dorpsweg 66 gewijzigd vastgesteld in die zin dat de aanduiding "zorgboerderij" is toegekend, het agrarisch bouwvlak is aangepast overeenkomstig de bestaande situatie, de huidige bedrijfswoning wordt aangemerkt als zorgverblijf en de bouw van een nieuwe bedrijfswoning wordt mogelijk gemaakt. De raad is bevoegd om bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aan te brengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat sprake is van een wezenlijk ander plan, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Daarvan is in dit geval geen sprake, nu de afwijkingen van het ontwerp voor het perceel Dorpsweg 66 naar aard en omvang niet zo groot zijn dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.

2.4.2. [appellant sub 2] betoogt verder dat het college ten onrechte niet de gelegenheid heeft geboden aan indieners van bedenkingen om deze op een hoorzitting toe te lichten.

2.4.3. Blijkens de openbare kennisgeving van het vastgestelde plan is [appellant sub 2] in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling haar bedenkingen naar voren te brengen. Uit de WRO, de Awb noch enige andere wettelijke bepaling vloeit de verplichting voort om degenen die bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid te stellen een mondelinge toelichting te geven sinds de hoorplicht die destijds was vervat in artikel 27, derde lid, van de WRO per 1 juli 2005 is komen te vervallen. Evenmin is de Afdeling gebleken van bijzondere omstandigheden die het college ertoe hadden moeten brengen om niettemin in dit geval uit zorgvuldigheidsoverwegingen tot horen over te gaan.

2.4.4. [appellant sub 2] voert voorts aan dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, doordat nog onduidelijkheid bestaat over de organisatie van de zorgboerderij. Zo bestaat onvoldoende duidelijkheid over de contractuele relatie tussen zorgverlener en zorgvragers en is niet dan wel onvoldoende gebleken dat de zorgboerderij voldoet aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen.

2.4.5. Het college stelt zich met de raad op het standpunt dat de bestemming "Agrarisch (A)" en de aanduiding "zorgboerderij", zoals aan het plandeel toegekend, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse aanvaardbaar is.

2.4.6. Aldus heeft het college op juiste wijze toepassing gegeven aan het hiervoor onder 2.2. weergegeven toetsingskader. De door [appellant sub 2] genoemde aspecten hebben geen betrekking op de ruimtelijke gevolgen van een zorgboerderij op het perceel en worden niet beheerst door het ruimtelijke ordeningsrecht. Deze aspecten kunnen als zodanig dan ook niet in de onderhavige procedure aan de orde komen. Niet aannemelijk is gemaakt dat de voorziene functie van een zorgboerderij in verband met de door [appellant sub 2] genoemde aspecten en de mogelijk daarvoor geldende regelgeving binnen de planperiode niet zal kunnen worden gerealiseerd.

Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

2.4.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

2.5. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" voor zijn perceel [locatie]. Hij voert aan dat ten onrechte met die bestemming is volstaan. Hij wenst onder meer dat het plan mogelijk maakt dat bij een ter plaatse op te richten woning tevens een winkel, kantoor, café en ambachtelijk bedrijf is toegestaan. Daarbij voert hij aan dat het voorheen geldende plan deze combinatie mogelijk maakte.

2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel niet in gebruik is als winkel, kantoor, café of ambachtelijk bedrijf en dat daaraan, gelet op het verzoek van [appellant sub 3] om er een woning op te richten, een woonbestemming is toegekend. Volgens de raad betekent de oprichting van een woning bovendien een ruimtelijke verbetering. Het college heeft zich bij het standpunt van de raad aangesloten.

2.5.2. In het deskundigenbericht is vermeld dat zich op het perceel thans een ruimte voor de stalling van auto's en boten bevindt. Het pand heeft een breedte van ongeveer 10 meter en het perceel is ongeveer 11 meter breed op het smalste deel en 11,5 meter op het breedste deel.

2.5.3. Blijkens de plankaart is aan het perceel de bestemming "Wonen (W)" toegekend.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn, voor zover hier van belang, de op de plankaart voor "Wonen (W)" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het wonen;

(…)

d. de uitoefening van een beroep aan huis, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1. de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 45 m² bedragen;

2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;

3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;

4. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;

5. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;

6. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;

(…).

2.5.4. Aan het perceel was blijkens de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" van 1978 de bestemming "Woningbouw in de klasse GB" toegekend.

Ingevolge artikel 20, aanhef en onder a.1., van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan waren, voor zover hier van belang, de op de kaart voor "woningbouw in de klasse GB" aangewezen gronden bestemd voor vrijstaande en aaneengebouwde eengezinshuizen, al of niet gecombineerd met een winkel, kantoor, café of ambachtelijk bedrijf.

2.5.5. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. In dit geval heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien een winkel, kantoor, café of ambachtelijk bedrijf ook in de bestemming op te nemen. Daarbij heeft hij in aanmerking kunnen nemen dat de bestemming "Wonen (W)" de uitoefening van een beroep aan huis of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mogelijk maakt en dat een winkel, kantoor, café of ambachtelijk bedrijf minder passend zijn in het straatbeeld. Voorts is niet gebleken dat [appellant sub 3] concrete plannen heeft om een woning met winkel, kantoor, café of ambachtelijk bedrijf, als bedoeld in artikel 20, aanhef en onder a.1., van de voorschriften van het voorheen geldende plan, op te richten.

Het betoog van [appellant sub 3] faalt in zoverre.

2.5.6. [appellant sub 3] stelt dat het plan ten onrechte niet de mogelijkheid bij recht geeft om een woning op zijn perceel te bouwen, maar dat dit pas mogelijk is als hiervoor vrijstelling wordt verleend. Hij kan zich onder deze omstandigheden evenmin verenigen met de planregeling voor zover die ertoe leidt dat het aanwezige gebouw en het gebruik daarvan voor de stalling van auto's en boten onder het overgangsrecht is komen te vallen. Hij acht het voorts onbegrijpelijk dat hij in het kader van een vrijstellingsprocedure een planschadeovereenkomst moet ondertekenen.

2.5.7. De raad stelt dat een woning niet kan worden gebouwd met inachtneming van de in het plan minimaal aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. Derhalve moet daarvoor, gelet op de belangen van de buren, vrijstelling worden verleend, aldus de raad. Het college heeft zich hierbij aangesloten.

2.5.8. Ingevolge artikel 20, tweede lid, aanhef en onder d, mag ter plaatse van de in lid 1 bedoelde gronden uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming en met inachtneming van de bepaling ten aanzien van hoofdgebouwen dat de afstand van een hoofdgebouw tot een bouwperceelsgrens minimaal 5 meter moet bedragen.

Ingevolge artikel 20, vierde lid, aanhef en onder b, kan het college van burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid, sub d, voor een geringere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

2.5.9. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de raad om gebruik te maken van de in artikel 15 van de WRO opgenomen bevoegdheid om bij een bestemmingsplan te bepalen dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is met inachtneming van de in het plan vervatte regelen vrijstelling te verlenen van de bij het plan aan te geven voorschriften. In dit geval heeft het college in navolging van de raad echter onvoldoende feiten en omstandigheden aan zijn besluit ten grondslag gelegd die inzichtelijk maken waarom er voor is gekozen om de bouw van een woning pas mogelijk te maken na gebruikmaking van een vrijstellingsbevoegdheid. Hierbij wordt in aanmerking genomen het belang van [appellant sub 3] bij het verkrijgen van zekerheid omtrent de daadwerkelijke realisering van de bestemming "Wonen (W)" op zijn perceel. Voorts kunnen de belangen van de buren ook worden betrokken bij het besluit de bouw van een woning bij recht toe te staan. Daartoe kan in het plan voor het perceel een op maat toegesneden planregeling worden opgenomen.

Voorts heeft het college in navolging van de raad onvoldoende gemotiveerd waarom het huidige gebouw en het gebruik daarvan onder het overgangsrecht is gebracht. De bouw van een woning is ingevolge het plan feitelijk slechts mogelijk indien toepassing wordt gegeven aan de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 20, vierde lid, aanhef en onder b, van de planregels, waardoor onzeker is of de woonbestemming zal worden gerealiseerd. Niet is gebleken dat, indien geen woonbestemming kan worden gerealiseerd, het huidige gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd.

2.5.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" voor het perceel [locatie] is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren heeft het college gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 3] is in zoverre gegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

2.6. [appellant sub 4] richt zich in beroep tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden (AW)" met de aanduiding "landschapswaarden" voor het perceel tussen Dorpsweg 39 en 41, omdat daaraan geen woonbestemming is toegekend. Hij voert aan met verwijzing naar het uitgebrachte advies van de Provinciale Planologische Commissie dat het perceel een braakliggend stuk grond betreft dat niet voor agrarische doeleinden wordt gebruikt en daarvoor ook niet geschikt is. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat op het perceel een stolpboerderij aanwezig was en dat deze in de landschappelijke structuur past. Verder voert hij aan dat de keuze om de bouw van een stolpboerderij niet toe te staan in strijd is met het beleid dat is gericht op versterking van de woonfunctie in het woonlint alsmede het beleid om de bouw van nieuwe stolpen te stimuleren.

2.6.1. Het college stelt dat het perceel is gelegen in een Uitsluitingsgebied als bedoeld in het streekplan en dat alleen onder voorwaarden kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn. Anders dan de Provinciale Planologische Commissie, stelt het college dat de bestemming "Agrarisch met waarden (AW)" met de aanduiding "landschapswaarden", hoewel geen agrarische activiteit wordt uitgeoefend, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dit verband stelt het college zich op het standpunt dat de raad voldoende heeft onderbouwd dat het aanvaardbaar is om de bestemming toe te kennen ten behoeve van de handhaving van de openheid en de bescherming, instandhouding, en ontwikkeling van landschapswaarden en cultuurhistorische waarden. Daarbij wijst het college erop dat bebouwing op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan evenmin mogelijk was en dat het voorliggende plan een conserverend karakter heeft. Het college stelt voorts in navolging van de raad dat de bestemming "Agrarisch met waarden (AW)" ook is toegekend aan de achterliggende percelen, daarbij aansluit en dat met deze bestemming de open ruimte wordt beschermd.

2.6.2. Blijkens de plankaart is aan het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden (AW)" en de aanduiding "landschapswaarden" toegekend.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn, voor zover hier van belang, de op de plankaart voor "Agrarisch met waarden (AW)" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "landschapswaarden" bestemd voor:

a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;

b. handhaving van de openheid en de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van landschapswaarden en cultuurhistorische waarden.

2.6.3. Aan het perceel was blijkens de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan "Oudendijk, eerste herziening" de bestemming "Tuin" toegekend.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften van dit bestemmingsplan, waren gronden met de bestemming "Tuin" bestemd voor de aanleg en uitvoering van tuinen en daarbij behorende niet als bouwwerk aan te merken werken en werkzaamheden.

Ingevolge het tweede lid, mochten op en boven deze gronden uitsluitend erfafscheidingen van ten hoogste 0,75 meter worden gebouwd.

2.6.4. In het deskundigenbericht is vermeld dat het perceel met gras is begroeid en dat niet is gebleken dat het voor agrarische activiteiten wordt gebruikt.

2.6.5. Op kaart 3 behorende bij het streekplan Noord-Holland Noord van 25 oktober 2004 (hierna: het streekplan) maakt het perceel deel uit van een Uitsluitingsgebied. In het streekplan is vermeld dat in de Uitsluitingsgebieden geen uitbreiding van stedelijke functies of nieuwe stedelijke functies wordt toegestaan, uitgezonderd kleinschalige ontwikkelingen. Nieuwe kleinschalige ontwikkelingen zijn mogelijk mits sprake is van:

- een concreet bestemmingsplan of projectprocedure (dat respectievelijk die betrekking heeft op)

- een organische ontwikkeling die ondergeschikt is aan de omvang van de kern, (of)

- maximaal één tot vijf woningen op jaarbasis waarbij overschrijding van dit aantal expliciet aan Provinciale Staten moet worden voorgelegd, (of)

- incidentele kleinschalige ontwikkelingen voor andere functies zoals werken en zorgvoorzieningen, (of)

- de ruimte voor ruimte regeling dan wel rood voor groen regeling.

2.6.6. Op de visiekaart bij het structuurplan "Obdam, Wester-Koggenland en Opmeer in 2020" (hierna: het structuurplan) wordt bij het lint Oudendijk "Versterken woonfunctie" aangegeven. In het structuurplan is vermeld dat verbreding of verdichting van de linten in het zuidoostelijk deel van het structuurplangebied niet aan de orde is om aldus het beeld van wonen aan het lint met natuur in de achtertuin en doorzichten naar het landschap niet te verstoren.

2.6.7. In de plantoelichting is vermeld dat in de linten doorzichten op het achterliggende open landschap worden behouden. Tevens wordt de woonfunctie versterkt door onder andere splitsing van stolpboerderijen of vervanging van grootschalige (niet)-agrarische bedrijvigheid door kleinschalige woningbouw.

2.6.8. Het college heeft in het bestreden besluit in redelijkheid kunnen instemmen met het besluit van de raad om de bouw van een stolpboerderij ter plaatse niet toe te staan. Deze keuze is niet in strijd met het beleid in het streekplan ten aanzien van kleinschalige ontwikkelingen, nu daarin slechts de voorwaarden zijn neergelegd waaronder kleinschalige ontwikkelingen kunnen worden toegestaan. Voorts is deze keuze in overeenstemming met het gemeentelijk beleid neergelegd in het structuurplan dat in het zuidoostelijk deel van het structuurplangebied geen verbreding of verdichting van de linten wordt toegestaan. Dat in de plantoelichting is vermeld dat het beleid is gericht op versterking van de woonfunctie, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens de plantoelichting komt hieraan immers alleen betekenis toe als voorafgaand aan de bouw van een woning agrarische bebouwing of bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Hiervan is geen sprake. Dat in de plantoelichting is vermeld dat de bouw van nieuwe stolpen wordt gestimuleerd, leidt evenmin tot een ander oordeel. Volgens de plantoelichting komt ook daaraan alleen betekenis toe in het kader van vervanging van bestaande bebouwing.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 4] dat tot eind jaren zestig een stolpboerderij op het perceel stond en dat met de herbouw daarvan een groot cultuurhistorisch belang wordt gediend, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de raad daarin geen aanleiding hoefde te vinden van het hiervoor genoemde beleid af te wijken. Daarbij is van belang dat ter plaatse al sinds eind jaren zestig geen stolpboerderij meer aanwezig is alsmede de omstandigheid dat in het vorige plan aan het perceel de bestemming "Tuin" was toegekend, waaraan [appellant sub 4] evenmin rechten kan ontlenen voor de bouw van een stolpboerderij.

Wat betreft het betoog van [appellant sub 4] dat een agrarische bestemming niet passend is en een oorspronkelijke open ruimte en doorkijk ontbreekt, overweegt de Afdeling als volgt. Het is aan de raad om op basis van planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen bestemmingen voor gronden vast te stellen. Bij de keuze voor de bestemming heeft de raad aan de omstandigheid dat het perceel nu geen agrarische functie heeft geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen, omdat het perceel ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de planregels ook is bestemd voor handhaving van de openheid en de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van landschapswaarden en cultuurhistorische waarden. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad in redelijkheid geen belang heeft kunnen toekennen aan de handhaving van de reeds jaren bestaande open ruimte en doorkijk naar de achterliggende gronden. Het college heeft zich vervolgens in redelijkheid bij het standpunt van de raad kunnen aansluiten.

Het betoog van [appellant sub 4] faalt.

2.6.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 4] is ongegrond.

Het beroep van de Stichting en [appellant sub 6A]

2.7. Het beroep van de Stichting en [appellant sub 6A] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarisch (A)" in het gebied ten zuiden van de kom Berkhout, met uitzondering van de daarbinnen gelegen agrarische bouwblokken. Zij voeren aan dat de bescherming van natuur-, cultuurhistorische en landschapswaarden van dit gebied met deze bestemming niet is verzekerd. Verder betogen de Stichting en [appellant sub 6A] dat niet dan wel onvoldoende is onderzocht in welke delen van het plangebied sprake is van te beschermen waarden. Hierbij wijzen zij erop dat niet duidelijk is waarom in het gebied ten zuiden van de kom Berkhout een lager beschermingsniveau geldt dan voor een vergelijkbaar gebied ten noorden van de kom Berkhout.

2.7.1. Het college stelt in navolging van de raad dat het plan een conserverend karakter heeft en dat daarom, gelet op de agrarische bestemming zonder waarden in het vorige plan, op goede gronden is gekozen voor de bestemming "Agrarisch (A)". Voorts heeft het zich aangesloten bij het standpunt van de raad dat de specifieke landschappelijke karakteristiek in het gebied ten zuiden van de kom Berkhout alsmede de ruimere ontwikkelingsmogelijkheden die hier gelden voor agrarische bedrijven, de keuze voor de bestemming rechtvaardigt.

2.7.2. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, maakt de bestemming "Agrarisch (A)" onder meer een agrarisch bedrijf en de handhaving van de openheid mogelijk. Binnen de bouwvlakken mogen op grond van het tweede lid, met inachtneming van een aantal voorwaarden bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden opgericht. Buiten de bouwvlakken mogen geen gebouwen worden opgericht. In het derde lid zijn enkele vrijstellingsmogelijkheden opgenomen met betrekking tot de bouwvoorschriften. Op grond van artikel 4, eerste lid, maakt de bestemming "Agrarisch met waarden (AW)" tevens de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, en de instandhouding, ontwikkeling en versterking van ecologische en natuurwaarden mogelijk. Uit het tweede lid volgt dat de bouw van gebouwen niet is toegestaan. In het derde lid zijn enkele vrijstellingsmogelijkheden opgenomen, zij het dat deze beperkter zijn dan in artikel 3, derde lid. Voorts is ingevolge artikel 4, vierde lid, een aanlegvergunningstelsel van toepassing.

2.7.3. Op kaart 2 behorende bij het streekplan is zowel het gebied ten noorden als ten zuiden van de kom Berkhout aangemerkt als zoekgebied met de verbijzondering "Cultuurhistorisch waardevolle gebieden". In het streekplan is vermeld dat nieuwe stedelijke functies en andere niet-stedelijke functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten met overschrijding van het bestaand stedelijk gebied mogen plaatshebben in het landelijk gebied voor zover gelegen in de zoekgebieden. Op grond van het streekplan dient in een zoekgebied met extra aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle gebieden in verband met historisch-geografische patronen en elementen, archeologische en historisch - bouwkundige waarden bij de ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met deze waarden.

Op de kaart "Visie 2004-2030" is zowel het gebied ten noorden als ten zuiden van de kom Berkhout aangemerkt als "landschapsparel". Volgens de legenda betreft dit (voornamelijk) agrarisch gebied met een lage ontwikkelingsdynamiek en een landschap met hoge cultuurhistorische-, visuele-, en/of natuurwaarden.

Voorts is, voor zover van belang, in de plantoelichting met verwijzing naar het Gebiedsplan Kop en Westfriesland van 3 juli 2001 vermeld dat het gebied valt onder "ruime jas beheersgebied, klei". Het gebied heeft het natuurdoeltype zoetwater gemeenschap, nat schraal grasland, bloemrijk grasland en grasland.

2.7.4. Vaststaat dat dit plan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, nu in het vorige bestemmingsplan aan de gronden ten zuiden van de kom Berkhout eveneens een agrarische bestemming zonder waarden was toegekend. Het beleid als vermeld in 2.7.3 dat in een zoekgebied met extra aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle gebieden daarmee rekening dient te worden gehouden is alleen van toepassing in situaties waarin ruimtelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Derhalve vormt het streekplan in zoverre geen belemmering voor de toekenning van een agrarische bestemming zonder waarden. Voorts is niet gebleken dat het plan anderszins in strijd is met het streekplan of overig provinciaal beleid. Voor zover de Stichting en [appellant sub 6A] hebben gewezen op het Gebiedsplan Kop en Westfriesland van 3 juli 2001 en de Leidraad Provinciaal Omgevingsbeleid, heeft het college ter zitting toegelicht dat het streekplan in dit geval het relevante toetsingskader vormt en dat voornoemde documenten hierbij niet van toegevoegde waarde zijn. Niet is gebleken dat dit onjuist is. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het provinciaal beleid geen belemmering vormt voor toekenning van een agrarische bestemming zonder waarden. Dat een agrarische bestemming met waarden is toegekend aan de gronden ten noorden van de kom Berkhout, doet aan die conclusie niet af.

Ten aanzien van het betoog dat de aanvulling op hun bedenkingen ten onrechte buiten beschouwing is gelaten, wordt overwogen dat uit vergelijking van het tijdig ingebrachte bedenkingenschrift van 18 november 2008 en de aanvulling van 21 november 2008 blijkt dat de aanvulling argumenten bevat die zien op het provinciaal beleid. Reeds nu college hierop anderszins genoegzaam is ingegaan, leidt dit betoog niet tot vernietiging van het bestreden besluit.

2.8. De Stichting en [appellant sub 6A] betogen voorts dat de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) niet juist in het plan tot uitdrukking is gebracht en dat de bescherming van deze structuur niet is gegarandeerd.

2.8.1. Volgens het college is de EHS juist in het plan overgenomen en maakt het gebied geen deel uit van de EHS, noch wordt het doorkruist door de ecologische verbindingszone. Indien daarvan wel sprake is stelt het zich op het standpunt dat de bestemming "Agrarisch (A)" daarmee verenigbaar is.

2.8.2. De raad heeft zich in een nader stuk op het standpunt gesteld dat de door de provincie globaal aangegeven ecologische verbindingszone voor een deel buiten het plangebied valt en daarom niet is ingetekend op kaart a in bijlage 7 van het plan en dat afwijkingen op deze kaart ten opzichte van de provinciale kaart kunnen worden verklaard door het indicatieve karakter van de provinciale kaart.

2.8.3. Op kaartbijlage a behorend bij bijlage 7 van het bestemmingsplan zijn voor de gronden van het plangebied de ecologische verbindingszones ingetekend.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, zijn de op de plankaart voor "Water (WA)" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor:

a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

(…)

c. behoud en ontwikkeling van bestaande en potentiële ecologische waarden ter plaatse van de in bijlage 7 aangegeven aanduiding ecologische verbindingszone.

2.8.4. In het Gebiedsplan Kop en Westfriesland is vermeld, voor zover hier van belang, dat verbindingszones in principe bestaande watergangen zijn, waarvan de oevers een moerasachtige structuur hebben, bestaande uit water, plas-dras delen en dekking biedende vegetatie.

2.8.5. Vaststaat dat kaartbijlage 3 van het streekplan, een globaal karakter heeft. Gelet hierop heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat daaraan een nadere invulling kan worden gegeven. De raad heeft in aansluiting bij het Gebiedsplan Kop en Westfriesland op kaart a van bijlage 7 van het bestemmingsplan ecologische verbindingszones vastgelegd die samenvallen met waterlopen. Daarbij heeft hij het uitgangspunt gehanteerd dat aan de gronden die grenzen aan de ecologische verbindingszones en 10 meter vanaf de oever zijn gelegen de bestemming "Agrarisch met Waarden (AW)" wordt toegekend in combinatie met één of meerdere functieaanduidingen die natuur-, landschapswaarden en/of ecologische waarden beschermen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college met dit uitgangspunt niet heeft kunnen instemmen. Hierbij is in aanmerking genomen dat de verschillen tussen de ecologische verbindingszone op kaartbijlage 3 van het streekplan en kaart a van bijlage 7 van het bestemmingsplan kunnen worden verklaard doordat het plangebied bestaat uit drie niet aan elkaar grenzende delen en de ecologische verbindingszone, voor zover deze buiten het plangebied valt, niet is ingetekend. Door aan de gronden grenzend aan de ecologische verbindingszone in de nabijheid van het beoogde tankstation de bestemming "Agrarisch (A)" zonder waarden toe te kennen, is de raad evenwel zonder motivering afgeweken van voornoemd uitgangspunt. Door goedkeuring te verlenen heeft het college dit miskend.

Het betoog van de Stichting en [appellant sub 6A] slaagt in zoverre.

2.8.6. De conclusie is dat hetgeen de Stichting en [appellant sub 6A] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch (A)" voor de gronden grenzend aan de ecologische verbindingszone in de nabijheid van het beoogde tankstation, is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van Stichting en [appellant sub 6A] is in zoverre gegrond.

2.9. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van Boha Noord en [appellant sub 5A] en de Stichting en [appellant sub 6A] te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van de raad en [appellant sub 3] is niet gebleken. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van de raad van de gemeente Koggenland en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Boha Noord B.V. en [appellant sub 5A] geheel en de beroepen van [appellant sub 3] en de stichting Stichting Belangengroep Berkhout is Boos! en [appellant sub 6A] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 12 mei 2009, kenmerk 2009-21405, voor zover het betreft:

a. de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf-Verkooppunt motorbrandstoffen (B-VM)" voor de gronden ongeveer 400 meter ten oosten van de afslag naar Braken;

b. de goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" voor het perceel [locatie];

c. de goedkeuring aan de plandelen met de bestemming "Agrarisch (A)", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

III. onthoudt goedkeuring aan de plandelen genoemd onder II.b en II.c;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 12 mei 2009, voor zover daarbij is besloten omtrent de onder III. bedoelde plandelen;

V. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en van de Stichting Belangengroep Berkhout is Boos! en [appellant sub 6A] voor het overige en de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] geheel ongegrond;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij Boha Noord B.V. en [appellant sub 5A] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij de Stichting Belangengroep Berkhout is Boos! en [appellant sub 6A] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 659,85 (zegge: zeshonderdnegenenvijftig euro en vijfentachtig cent) waarvan € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de raad van de gemeente Koggenland;

b. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Boha Noord B.V. en [appellant sub 5A], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
c. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3];

d. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de stichting Stichting Belangengroep Berkhout is Boos! en [appellant sub 6A], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011

270-646.