Uitspraak 201000281/1/H2


Volledige tekst

201000281/1/H2.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats] (hierna: [appellante]),
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2009 in zaak nr. 09/2609 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2008 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor [appellante] over 2006 vastgesteld op € 326,00 en de teveel ontvangen voorschotten van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 29 april 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de huurtoeslag op € 531,00 vastgesteld.

[appellante] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Bij besluit van 15 juli 2009 heeft de Belastingdienst het besluit van 29 april 2009 ingetrokken, doch het bezwaar opnieuw gegrond verklaard.

[appellante] heeft daarop het door haar ingestelde beroep ingetrokken onder een gelijktijdig verzoek aan de rechtbank om de Belastingdienst in de proceskosten te verwijzen.

Bij uitspraak van 23 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State bij faxbericht ingekomen op 7 januari 2010, hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Nadat partijen toestemming hadden verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, is het onderzoek in de zaak gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover thans van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, voor zover thans van belang, kan, in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij de uitspraak vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.

Ingevolge het derde lid, kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken.

2.2. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank door het verzoek af te wijzen buiten het geding is getreden, nu de Belastingdienst haar bij brief van 18 september 2009 te kennen had gegeven zich in een proceskostenveroordeling te kunnen vinden, faalt. De rechtbank had te onderzoeken of er voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn. Dat heeft zij gedaan.

2.3. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat in de procedure geen proceshandelingen door een professionele rechtsbijstandverlener zijn verricht, heeft miskend dat zij weliswaar zelf het beroepschrift heeft opgesteld en ingediend, maar haar rechtsbijstandverlener de nadere motivering ervan. Deze nadere motivering dient voor de toepassing van het Bpb gelijk te worden gesteld met een beroepschrift en daaraan dient ingevolge het Bpb één punt te worden toegekend, aldus [appellante].

2.3.1. Ingevolge de bijlage bij het Bpb wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig een lijst. Op die lijst wordt een punt toegekend voor het beroepschrift. Nader onderscheid tussen een ongemotiveerd beroepschrift, een motivering daarvan of een aanvulling daarop wordt niet gemaakt.

Redelijke uitleg van het Bpb en de bijlage brengt met zich dat, indien ten minste één van de als beroepschrift of nadere motivering daarvan aan te merken geschriften door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener is ingediend, daarvoor eenmaal een punt wordt toegekend. Dat, zoals in dit geval, het beroepschrift door de betrokkene zelf is opgesteld en ingediend, staat er derhalve niet aan in de weg dat een punt kan worden toegekend. Hierbij wordt aangesloten bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 februari 2007 in zaak nrs. 04/5461 en 05/40 (www.rechtspraak.nl). De kosten van het als nadere motivering van het beroepschrift aan te merken geschrift van 13 juli 2009 komen voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking. Daaraan doet niet af dat, nu het beroepschrift voor de Belastingdienst kennelijk al voldoende grond bevatte om tot een herzien besluit op bezwaar te komen, de nadere motivering in dit geval niet aan het tegemoetkomen door de Belastingdienst heeft bijgedragen, omdat gesteld noch gebleken is dat dit ten tijde van het opstellen en indienen ervan bij [appellante] bekend was of kon zijn.

Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien.

2.5. Er is aanleiding om de Belastingdienst in de proceskosten van [appellante] in hoger beroep te verwijzen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2009 in zaak nr. 09/2609;

III. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010

18-658.