Uitspraak 201001177/1/H1


Volledige tekst

201001177/1/H1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 24 december 2009 in zaak nr. 08/177 in het geding tussen:

de regionaal inspecteur VROM Inspectie - Regio Zuid-West

en

het college van burgemeester en wethouders van Tholen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het college het verzoek van de regionaal inspecteur om handhavend op te treden tegen het gebruik van een perceel aan de Turkseweg 1 te Tholen voor het opstijgen en landen met schermvliegtuigen afgewezen.

Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college het door de regionaal inspecteur daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de regionaal inspecteur daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 december 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 februari 2010.

Het college en de regionaal inspecteur hebben een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college het bezwaar van de regionaal inspecteur gegrond verklaard en [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het perceel Turkseweg 1 te Tholen als opstijg- en landingsplaats voor een schermvliegtuig te staken.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 17 maart 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 22 maart 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift doorgezonden naar de Raad van State [appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.H.J. Seelen, werkzaam bij Patres juridisch en bouwkundig overheidsadvies, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de regionaal inspecteur, vertegenwoordigd door mr. drs. R.G.P. van Slijpe, werkzaam bij het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu, bijgestaan door B. Ventevogel, werkzaam bij de provincie Zeeland, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel Turkseweg 1 te Tholen de bestemming "Agrarische doeleinden (A)". Tevens ligt de locatie binnen een gebied, aangeduid als Zone 1 (Agrarisch gebied).

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Agrarische doeleinden (A)" bestemd voor volwaardige of reële grondgebonden agrarische bedrijven, alsmede voor intensieve veehouderij bij wijze van neventak, glastuinbouw bij wijze van neventak, intensieve tuinbouw in gebouwen bij wijze van neventak en intensieve kwekerij in gebouwen bij wijze van neventak, een en ander zoals voor de betrokken zone is aangegeven in hoofdstuk III.

Ingevolge artikel 25, eerste lid, is het gebied op de kaart aangewezen als Zone 1 (Agrarisch gebied) mede bestemd voor een brede grondgebonden agrarische ontwikkeling, alsmede voor extensief recreatief medegebruik.

Ingevolge artikel 1, dertigste lid, wordt onder extensief recreatief medegebruik verstaan: wandelen, fietsen, paardrijden en landschaps- en natuurbeleving als ondergeschikte gebruiksvorm.

Ingevolge artikel 46, eerste lid, is het verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven (sub) bestemming, verleende vrijstellingen of vastgestelde wijzigingen en de overige voorschriften.

Ingevolge artikel 47, eerste lid, mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, worden voortgezet met uitzondering van het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan - daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan - en waartegen opgetreden kon worden en ook werd of wordt opgetreden.

Het bestemmingsplan is in werking getreden op 14 december 2004.

2.2. Het verzoek om handhaving en het in bezwaar gehandhaafde besluit van 8 mei 2007 tot weigering om handhavend op te treden, hebben betrekking op het gebruik van één of meer percelen aan de Turkseweg 1 als opstijg- en landplaats voor schermvliegtuigen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft bij besluit van 24 augustus 2004 aan [appellant] en maximaal twee door hem aan te wijzen gastvliegers in zoverre ontheffing verleend van de verbodsbepalingen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a en b, van de Luchtvaartwet, dat het geoorloofd is om vanaf die datum tot 1 september 2005 met maximaal drie micro light aeroplanes, zijnde schermvliegtuigen met hulpmotor, te stijgen en landen, tot een maximum van in totaal 100 bewegingen, op ten hoogste 25 niet-aaneengesloten dagen met een maximum van drie dagen per maand, op een terrein gelegen aan de Turkseweg in de gemeente Tholen. Niet in geschil is dat aan [appellant], die een paramotorschool drijft, sindsdien jaarlijks een dergelijke ontheffing is verleend.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het opstijgen en landen van een schermvliegtuig een zodanig kortdurende en incidentele activiteit is, dat deze niet als planologisch relevant kan worden aangemerkt. De bestemmingsplanvoorschriften verzetten zich volgens [appellant] hier dan ook niet tegen.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 april 2005 in zaak nr. 200405311/1) bestemmingsplan zich bij wijze van uitzondering niet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van het terrein in strijd met het bestemmingsplan. Van dergelijk gebruik is in het onderhavige geval echter geen sprake. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat [appellant] heeft verklaard jaarlijks op 25 dagen 50 keer op te stijgen en 50 keer te landen met een schermvliegtuig. Gelet op het aantal vliegbewegingen per jaar en de omstandigheid dat [appellant] het terrein vanaf 2004 ten behoeve van deze activiteit in gebruik heeft, kan dit niet worden aangemerkt als kortdurend en incidenteel gebruik van het terrein. Dat de start- en landingsgerelateerde activiteiten per vlucht niet veel tijd in beslag nemen, doet hieraan niet af nu het een regelmatig terugkerende activiteit betreft. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 25, eerste lid, van de planvoorschriften zich niet verzetten tegen het gebruik dat [appellant] van het perceel maakt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door de regionaal inspecteur gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding. Dit wil zeggen dat van de zijde van [appellant] van rechtswege een beroep tegen dit besluit is ontstaan, nu daarbij aan zijn bezwaar niet is tegemoetgekomen.

2.6. [appellant] betoogt dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden. Hij voert daartoe aan dat geen sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het perceel omdat het in artikel 47, eerste lid, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksovergangsrecht van toepassing is. [appellant] wijst in dit verband erop dat hij reeds voor 14 december 2004, zijnde de voor de toepasselijkheid van het gebruiksovergangsrecht van belang zijnde peildatum, gronden aan de Turkseweg 1 heeft gebruikt voor het opstijgen en landen met schermvliegtuigen.

2.6.1. Gelet op voormeld besluit van 24 augustus 2004 van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de aan het college gerichte brief van 21 september 2004 van het college van gedeputeerde staten, waarin is vermeld dat hem uit ambtelijke informatie bekend is geworden dat het terrein aan de Turkseweg daadwerkelijk in gebruik is genomen, is het aannemelijk dat [appellant] op de peildatum gronden, behorende bij de Turkseweg 1, heeft gebruikt voor het opstijgen en landen met schermvliegtuigen.

Vast staat dat dat gebruik in strijd is met het voorheen tot 14 december 2004 geldende bestemmingsplan. Niet in geschil is verder dat het college voor de peildatum hiertegen niet handhavend is opgetreden. Nu het verzoek om handhaving, dat de regionaal inspecteur voor de peildatum, te weten bij brief van 11 november 2004, bij het college heeft gedaan niet als wraking door het college van dat gebruik kan worden aangemerkt, kan [appellant] aan het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht aanspraak ontlenen op voortzetting van het gebruik. Gelet hierop is geen sprake van met het bestemmingsplan strijdig gebruik en is het college niet bevoegd om op grond daarvan hiertegen handhavend op te treden. Het betoog slaagt.

2.7. Het beroep van [appellant] tegen het in bezwaar genomen besluit van 26 januari 2010, waarbij een last onder dwangsom is opgelegd, is gegrond en dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de wet. De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en alsnog het bezwaar ongegrond te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tholen van 26 januari 2010, kenmerk Bars2004/476, 10.02073/IIIv, gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tholen van 26 januari 2010, kenmerk Bars2004/476, 10.02073/IIIv;

IV. verklaart het bezwaar van de regionaal inspecteur VROM Inspectie - Regio Zuid-West tegen het besluit van het college van 8 mei 2007, kenmerk 4953/IIIvmb, ongegrond;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder III vernietigde besluit;

VI. veroordeelt de regionaal inspecteur VROM Inspectie – Regio Zuid-West tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010

163-604.