Uitspraak 201002910/1/H1


Volledige tekst

201002910/1/H1.
Datum uitspraak: 1 september 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Halderberge,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 februari 2010 in zaak nr. 10/361 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 7 juli 2009 heeft het college aan de Stichting Bernardus Wonen (hierna: Bernardus Wonen) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van acht appartementen met bergingen (de zogenoemde Mariabouw) op het St. Louisplein, achter het pand Markt 34 te Oudenbosch (hierna: het perceel).

Bij besluit van 8 december 2009 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 februari 2010, verzonden op 15 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2010, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. Y.L.M. Lanooij, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J.A.M. Wilde en R.C.M. de Beer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaats geldende bestemmingsplan "Komplan Oudenbosch" (hierna: het bestemmingsplan) hebben de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Bijzondere doeleinden".

Ingevolge artikel 16, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor openbare en bijzondere doeleinden, zoals gemeentehuis, scholen, kerken, kloosters, internaten, ziekenhuis, buurt- en wijkgebouwen en soortgelijke gebouwen met daarbij behorende andere bouwwerken.

Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan omdat het voorziet in bebouwing ten behoeve van woondoeleinden. Het verzoek om vrijstelling is op 25 maart 2008 ingediend, terwijl de aanvraag om bouwvergunning op 23 oktober 2008 bij het college is ingekomen. Het college heeft met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de verlening van de bouwvergunning geen gebruik kon maken van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Hij voert daartoe aan dat in dit geval de strijdigheid met het bestemmingsplan slechts kan worden weggenomen door een projectbesluit krachtens de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), omdat de aanvraag om bouwvergunning is ingediend na 1 juli 2008. Hij voert daartoe aan dat artikel 9.1.10, derde lid, van de Invoeringswet Wro, slechts van toepassing is als de in dat artikel bedoelde vrijstelling is verleend voor de inwerkingtreding van de Wro.

2.2.1. Op de aanvraag om vrijstelling van vergunninghouder voor de oprichting van het appartementencomplex is de WRO van toepassing, omdat de aanvraag op 25 maart 2008 is gedaan, derhalve voor inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008.

Ingevolge artikel 9.1.10, eerste en derde lid, van de Invoeringswet Wro, zoals aangevuld bij artikel 3.6 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), waaraan ingevolge artikel 5.10, eerste lid, van die wet terugwerkende kracht tot 1 juli 2008 toekomt, is zowel op het verzoek om vrijstelling als op de aanvraag om bouwvergunning het recht van toepassing zoals dat gold ten tijde van het indienen van het verzoek om vrijstelling. Steun voor de hiervoor weergegeven opvatting kan worden gevonden in de geschiedenis van totstandkoming van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, p. 67), waarin is aangegeven dat in artikel 9.1.10, derde lid, wordt geregeld dat indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro reeds een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de WRO is ingediend, en die vrijstelling (al dan niet na inwerkingtreding van de Wro) is verleend, ook na de inwerkingtreding van de Wro nog een besluit tot verlening van een bouwvergunning in overeenstemming met die vrijstelling kan worden genomen. Het betoog faalt.

2.3. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ingevolge artikel 50, derde lid, van de Woningwet, zoals deze luidt na 1 juli 2008 de vrijstelling en bouwvergunning eerst verleend konden worden indien een voorbereidingsbesluit in werking was getreden, slaagt dit betoog niet. Uit vorenstaande overweging volgt, anders dan [appellant] heeft betoogd, dat zowel op het verzoek om vrijstelling als op de aanvraag om bouwvergunning het recht van toepassing is zoals dat gold ten tijde van het indienen van het verzoek om vrijstelling.

2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat het plan zelf niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid, nu voor het parkeren slechts een tijdelijke voorziening is getroffen en onzeker is of de permanente parkeervoorziening gerealiseerd zal worden.

2.4.1. Bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Niet in geschil is dat ten behoeve van het te realiseren appartementencomplex dient te worden voorzien in 12 parkeerplaatsen. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat met het oog op het bouwplan 14 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd in een door Bernardus Wonen nog te realiseren ondergrondse parkeervoorziening bij de zogenoemde Bernardus- en Vincentiusbouw, welke in de directe nabijheid van het voorliggende bouwplan is gelegen, zodat kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Vast is komen te staan dat totdat deze parkeervoorziening gereed is, een tijdelijke parkeervoorziening ten behoeve van het bouwplan zal worden ingericht op een nabijgelegen parkeerterrein in eigendom van Bernardus Wonen. Deze tijdelijke parkeervoorziening is in overeenstemming met het bestemmingsplan.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat realisering van het bouwplan niet zodanige parkeerhinder met zich brengt dat de vrijstelling voor het bouwplan om die reden had moeten worden geweigerd. In zoverre is geen reden om thans anders te beslissen dan in voornoemde uitspraak van 18 maart 2010. Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2010

163-627.