Uitspraak 200909705/1/H1


Volledige tekst

200909705/1/H1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Hilvarenbeek,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 november 2009 in zaak nr. 08/5987 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden met betrekking tot de door [partij] gerealiseerde uitbreiding van de woning op het perceel [locatie] te Hilvarenbeek (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 november 2009, verzonden op 16 november 2009, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 december 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partij] een reactie ingediend.

Door [appellante] zijn nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2010, waar [appellante], bijgestaan door dr. N.B.M. Brantjes, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Morel, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij] als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Vast staat dat door [partij] is gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden en voorts staat vast dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er bijzondere omstandigheden zijn om van handhavend optreden af te zien. Zij betoogt daarbij - samengevat - dat de rechtbank heeft miskend dat de overtreding geen afwijking met een geringe aard en ernst betreft en dat de bouw zonder onherroepelijke bouwvergunning voor rekening en risico van de eigenaar van het perceel dient te komen. Voorts betoogt zij dat haar woongenot en praktijkuitoefening onnodig worden gehinderd als gevolg van de uitbreiding van de woning.

2.2.1. Het betoog slaagt. Het college heeft ten onrechte bij de beoordeling van het verzoek om handhaving het algemeen belang dat met handhaving is gediend onvoldoende vooropgesteld. De door het college gebruikte afweging van de belangen van [appellante], wat daar ook van zij, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan van handhavend optreden kon worden afgezien. Voorts betreft het geen overtreding van geringe aard en ernst, gelet op de omstandigheid dat de uitbreiding van de woning onder meer een aanzienlijke vergroting van de oppervlakte van de woning en een tweede bouwlaag met zadeldak op een gedeelte van de woning op het perceel betreft en op de omstandigheid dat de afwijking van het bestemmingsplan niet gering is. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college meer gewicht aan de belangen van [partij] bij instandlating van het gebouwde kon toekennen dan aan het belang van [appellante] bij handhavend optreden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat [appellante] geen voorlopige voorziening heeft gevraagd op het moment dat gebouwd werd, noch de omstandigheid dat handhavend optreden zal leiden tot kapitaalvernietiging, zoals het college aan de weigering om handhavend op te treden ten grondslag heeft gelegd, een grond voor het oordeel biedt dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 mei 2010 in zaak nr. 200906991/1), geschiedt het bouwen zonder onherroepelijke bouwvergunning voor eigen risico.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2008 van het college alsnog gegrond verklaren en dit besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.

2.4. Het college dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ter zitting heeft [appellante] desgevraagd aangegeven dat de door haar op het formulier proceskosten opgegeven kosten verband houdende met mediation en een door haar meegebrachte getuige of deskundige voor niet geschreven moeten worden gehouden. Voorts heeft [appellante] niet voldoende onderbouwd waarom het reizen met het openbaar vervoer voor haar niet of onvoldoende mogelijk was. Daarom wordt uitgegaan van de kosten van openbaar vervoer. Nu het opgegeven uurtarief bij de opgegeven verletkosten niet is onderbouwd wordt uitgegaan van de laagste forfaitaire vergoeding. Wat betreft de opgegeven kosten met betrekking tot een deskundigenrapport is niet gebleken dat deze is opgesteld. Van de kosten voor uittreksels uit openbare registers, telefoon- en telegramkosten is tot slot niet gebleken dat deze redelijkerwijs in verband met de voorliggende procedure zijn gemaakt.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 november 2009 in zaak nr. 08/5987;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek van 30 oktober 2008, kenmerk 08UIT06524;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 446,96 (zegge: vierhonderdzesenveertig euro en zesennegentig cent), waarvan een gedeelte groot € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Mouton w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010

414-627.