Uitspraak 200909521/1/M2


Volledige tekst

200909521/1/M2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] van 20 april 2009 om de op 27 augustus 2002 krachtens de Wet milieubeheer aan [belanghebbende] verleende revisievergunning gedeeltelijk in te trekken, afgewezen.

Bij besluit van 25 november 2009, verzonden op gelijke datum, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2009, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft meerdere malen nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.M.C. van Laerhoven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 27 augustus 2002 is aan [belanghebbende] een revisievergunning verleend voor een agrarische inrichting aan [locatie a] te [plaats].

De revisievergunning van 27 augustus 2002 biedt in stal B ruimte aan 59 stuks melkvee en 30 stuks jongvee. Stal C biedt ruimte aan 50 stuks jongvee. De woning van [appellant] aan [locatie b] staat op korte afstand van stal B.

2.2. [appellant] stelt zich op het standpunt dat in de inrichting gedurende minimaal drie jaren geen melkvee en jongvee is gehouden en heeft het college verzocht de revisievergunning met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer in te trekken, voor zover zij ziet op het houden van meldvee en jongvee. Het college heeft dit verzoek bij het besluit van 16 juni 2009 afgewezen.

2.3. Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

2.3.1. [appellant] voert aan dat het college zich ten onrechte niet bevoegd heeft geacht om met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer de vergunning in te trekken voor zover zij betrekking heeft op het houden van rundvee.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het college zich wel bevoegd heeft geacht om toepassing te geven aan deze bepaling, maar dat het college er na afweging van belangen voor gekozen heeft om van deze bevoegdheid geen gebruik te maken.

De beroepsgrond faalt.

2.4. [appellant] voert aan dat het college bij die belangenafweging ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat bij zijn woning reeds een overbelaste situatie ten aanzien van geurhinder bestaat. Verder voert [appellant] aan dat de plannen van [belanghebbende] om weer rundvee te gaan houden, niet zodanig concreet zijn dat dit een belang is dat meegewogen kan worden in de belangenafweging. Voorts voert [appellant] aan dat hij er op basis van een interne beleidsnotitie van het college van 3 april 2008 en op basis van een bericht van het college van 22 juli 2008 aan de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Reusel-De Mierden op mocht vertrouwen dat de revisievergunning gedeeltelijk zou worden ingetrokken als na controle zou blijken dat in de inrichting geen melkvee en jongvee zou worden gehouden. [appellant] heeft ter zitting aangevoerd dat er geen daadwerkelijke intentie bij [belanghebbende] bestaat om weer rundvee in de inrichting te gaan houden, aangezien in de inrichting geen melkrobot en sleufsilo's aanwezig zijn en deze noodzakelijk zijn voor het houden van rundvee. Voorts acht [appellant] de ruimte op het terrein van de inrichting onvoldoende groot om de sleufsilo's daar op te richten.

2.4.1. Voor zover [appellant] aanvoert dat het college bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat de revisievergunning gedeeltelijk zou worden ingetrokken, overweegt de Afdeling dat de door hem genoemde beleidsnotitie slechts een interne, voor het college bestemde, standpuntbepaling bevat en dan ook niet kan worden beschouwd als een mededeling van het college aan [appellant] waaruit hij het vertrouwen mocht ontlenen dat de vergunning zou worden ingetrokken.

Het door [appellant] genoemde bericht van 22 juli 2008 is een reactie van het college op in een andere procedure gemaakte bezwaren. Deze reactie is niet aan [appellant] gericht. Hij kon daaraan evenmin het vertrouwen ontlenen dat de vergunning zou worden ingetrokken.

2.4.2. Het college komt bij de beslissing of het van zijn bevoegdheid om de vergunning in te trekken gebruik maakt, beleidsvrijheid toe. Bij de toetsing of het college van die bevoegdheid gebruik diende te maken, dient de rechter terughoudendheid te betrachten.

2.4.3. Het college acht niet aannemelijk dat [belanghebbende] in de toekomst geen gebruik meer zou willen maken van de vergunning. Ter zitting heeft het college de stelling dat geen melkrobot in de inrichting aanwezig is, betwist. Voorts heeft het college ter zitting aangevoerd dat de sleufsilo's alsnog opgericht kunnen worden. In zoverre bestaat er volgens het college geen beletsel om opnieuw rundvee te gaan houden.

Het college is van mening dat in dit geval het belang van [belanghebbende] bij de mogelijkheid om de aan hem verleende vergunning volledig te gebruiken door ook rundvee te houden, prevaleert boven het belang dat [appellant] heeft bij een marginale verbetering van de ter plaatse bestaande overbelaste geursituatie. Het college wijst erop dat de door de inrichting veroorzaakte stankhinder bij de woning van [appellant] niet zozeer wordt veroorzaakt door het houden van rundvee, maar primair door de van de inrichting deel uitmakende varkenshouderij die een vele malen grotere ammoniak- en geuremissie veroorzaakt dan het rundvee.

2.4.4. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat het mogelijk is binnen de inrichting opnieuw rundvee te gaan houden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] van deze mogelijkheid geen gebruik zal maken. Het college heeft bij afweging van de belangen van [belanghebbende] en [appellant] in redelijkheid kunnen beslissen van zijn bevoegdheid de vergunning gedeeltelijk in te trekken, geen gebruik te maken.

2.4.5. De beroepsgronden falen.

2.5. Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010

262-645.