Uitspraak 200905932/1/M2


Volledige tekst

200905932/1/M2.
Datum uitspraak: 14 april 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer,
appellant,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) ten behoeve van de aanleg van twee nieuwe aansluitingen van de N201 op de rijksweg A4 hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder vastgesteld voor een aantal woningen in Rozenburg en Rijsenhout. Dit besluit is op 3 juli 2009 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 september 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.S. Mehilal, advocaat te Den Haag, en door E. Kok, werkzaam bij de provincie, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] voert aan dat het bestreden besluit niet genomen had mogen worden, nu niet vaststaat dat gevelisolerende maatregelen zullen worden getroffen om te voorkomen dat de geluidbelasting binnen zijn woning aan de [locatie] te [plaats] meer dan 33 dB zal bedragen. [appellant] stelt dat verstrekkende gevelisolerende maatregelen nodig zijn, nu voor de geluidbelasting van de gevel van zijn woning bij het bestreden besluit een hogere waarde van 66 dB is vastgesteld. De geluidbelasting van de gevel van zijn woning zou volgens hem in de praktijk zelfs meer dan 66 dB kunnen zijn. [appellant] betwijfelt dat naar aanleiding van het bestreden besluit gevelisolerende maatregelen zullen worden getroffen, mede gelet op het feit dat zijn woning ook nooit is geïsoleerd voor geluidbelasting vanwege de luchthaven Schiphol.

2.1.1. Ingevolge artikel 100a, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, kan voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een te reconstrueren weg van de gevel van woningen binnen de zone een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende waarde van 48 dB worden vastgesteld.

Ingevolge artikel 112, aanhef en onder a, treffen burgemeester en wethouders, indien met betrekking tot aanwezige of in aanbouw zijnde woningen toepassing is gegeven aan artikel 100a, met betrekking tot de geluidwering van de gevels van de betrokken woningen maatregelen om te bevorderen dat de geluidbelasting, vanwege de weg, binnen de woning bij gesloten ramen na de reconstructie ten hoogste 33 dB bedraagt, ingeval voor de betrokken woningen bij de reconstructie voor de eerste maal een hogere waarde dan 48 dB voor de geluidbelasting van de gevel vanwege de weg is vastgesteld.

2.1.2. [appellant] gaat ervan uit dat voorafgaand aan het vaststellen van hogere waarden moet worden bepaald of gevelisolerende maatregelen zullen worden getroffen. Uit de systematiek van de artikelen 100a en 112 van de Wet geluidhinder volgt echter, zoals het college terecht betoogt, dat eerst na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. Of een verplichting bestaat tot het treffen van gevelisolerende maatregelen aan de woning van [appellant], wordt geregeld in artikel 112 van de Wet geluidhinder. De vraag of deze verplichting bestaat, staat los van de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en kan om die reden in deze beroepsprocedure niet aan de orde zijn.

2.1.3. Ook het betoog van [appellant] dat zijn woning ten onrechte niet is geïsoleerd voor geluidbelasting vanwege de luchthaven Schiphol staat los van de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en speelt geen rol in deze beroepsprocedure.

2.1.4. De bij het bestreden besluit voor de geluidbelasting van de gevel van de woning van [appellant] vastgestelde hogere waarde van 66 dB is gebaseerd op een akoestisch rapport van M+P-raadgevende ingenieurs van 22 november 2007. De niet nader onderbouwde stelling van [appellant] dat de geluidbelasting hoger zou kunnen zijn dan 66 dB, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van dit rapport.

2.2. Het beroep is ongegrond.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010

462-648.