Uitspraak 200904857/1/V6


Volledige tekst

200904857/1/V6.
Datum uitspraak: 7 april 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 mei 2009 in zaak nr. 08/792 in het geding tussen:

1. [appellant], en
2. [wederpartij], gevestigd te [plaats],

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) [appellant], een boete van € 38.500,00 opgelegd wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).

Bij besluit van 19 december 2007 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 20 mei 2009, verzonden op 26 mei 2009, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn bij brief ingekomen op 31 juli 2009. Deze brieven zijn aangehecht.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.M. Karstens, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.G. Oosthoek, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b en onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt hij het afschrift op in de administratie.

Ingevolge artikel 18 wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15 als beboetbaar feit aangemerkt.

Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.

Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.

Ingevolge het tweede lid gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elk persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.

Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,00.

Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.

Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.

Volgens artikel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.

Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.

Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 en voor overtreding van artikel 15, eerste onderscheidenlijk tweede lid, op € 1.500,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.

2.2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 10 januari 2007 (hierna: het boeterapport) houdt in dat tijdens een controle door de Arbeidsinspectie op 29 augustus 2006 op een perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats], gemeente [plaats], in totaal zeven vreemdelingen van Braziliaanse onderscheidenlijk Iraakse nationaliteit (hierna: de vreemdelingen) zijn aangetroffen. De vreemdelingen hebben arbeid verricht, bestaande uit het snijden van kroppen sla in een landbouwmachine, het plaatsen van deze kroppen sla in kratjes en het stapelen van deze kratjes, zonder dat de daarvoor vereiste tewerkstellingsvergunningen waren verleend.

De vreemdelingen zijn volgens het boeterapport door [appellant] uitgeleend aan [firma] & Zn. te [plaats], gemeente [plaats].

Volgens het boeterapport zijn in de administratie van [appellant] dan wel [firma] geen kopieën van juiste en/of geldige identiteitsdocumenten aangetroffen.

2.3. [appellant] betoogt primair dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij], gevestigd te [plaats], op 29 augustus 2006 alle rechtshandelingen, die namens haar in de oprichtingsfase zijn verricht, waaronder de zogenoemde voorovereenkomst, heeft bekrachtigd. Nu alle rechten en plichten van de eenmanszaak van [appellant] door [wederpartij] zijn overgenomen, is de boete, aldus [appellant], ten onrechte aan hem opgelegd.

De boete, die bij besluit van 23 april 2007 is opgelegd, kan slechts [wederpartij] betreffen, omdat [appellant] na de bekrachtiging niet langer aansprakelijk kan worden geacht.

2.4. De voorovereenkomst inzake de overdracht van de activa en passiva van de eenmanszaak van [appellant] aan [wederpartij] is op 1 juli 2006 gesloten. In deze overeenkomst staat dat alle rechten en plichten van de eenmanszaak van [appellant] vanaf 29 augustus 2006 door de rechtspersoon [wederpartij]] zullen worden overgenomen. Deze tussen partijen gesloten voorovereenkomst was ten tijde van de controle voor derden niet kenbaar.

De akte van oprichting van [wederpartij]] is op 29 augustus 2006 verleden. Volgens het door [appellant] in beroep overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: het handelsregister) van 19 juni 2007 is [wederpartij] op 11 september 2006 in het handelsregister ingeschreven. Gelet op de datum van inschrijving was het bestaan van de vennootschap voor derden eerst vanaf die datum kenbaar. Voorts volgt uit het bij het boeterapport behorende uittreksel van het handelsregister van 4 september 2006 dat [appellant] ten tijde van de overtreding als eenmanszaak was ingeschreven.

Nu de voor derden kenbare rechtsvorm ten tijde van de overtreding op 29 augustus 2006 bepalend is, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] in persoon diende te worden aangemerkt als de formele werkgever die de vreemdelingen aan [firma] ter beschikking heeft gesteld en dat de overtreding van de Wav door de eenmanszaak is begaan.

Omdat, zoals ook de rechtbank heeft aangenomen, de datum van de overtreding bepalend is voor het antwoord op de vraag aan wie de boete kan worden opgelegd en niet de datum van de boetebeschikking, is de boete terecht aan [appellant] opgelegd en niet aan [wederpartij].

Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Klein Nulent
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2010

218-550.