Uitspraak 200901488/1/H3


Volledige tekst

200901488/1/H3.
Datum uitspraak: 17 februari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Helmond,
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 januari 2009 in zaken nrs. 187050/KG ZA 09-40 en 187041/FA RK 09-26 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de burgemeester van Helmond.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2009 heeft de burgemeester van Helmond (hierna: de burgemeester) aan [wederpartij] een huisverbod opgelegd met betrekking tot de woning gelegen aan de [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 13 januari 2009 (hierna: het verlengingsbesluit) heeft de burgemeester het huisverbod verlengd met achttien dagen.

Bij uitspraak van 22 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep voor zover gericht tegen het besluit van 3 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 13 januari 2009 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2009, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2009, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, vergezeld door mr. P. Helmus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.

Ingevolge het negende lid kan de burgemeester het huisverbod in ieder geval intrekken indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en dit door de instantie voor advies of hulpverlening, aangewezen ingevolge het achtste lid, is bevestigd, en deze aanvaarding tevens inhoudt dat de uithuisgeplaatste hulpverlening aan één of meer personen die met de uithuisgeplaatste in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven niet zal belemmeren en zal meewerken indien dit van hem wordt gevraagd door de instantie voor advies of hulpverlening.

Ingevolge artikel 6, derde lid, betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 2 van het Besluit tijdelijk huisverbod (hierna: Besluit) betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend de in de bijlage bij het Besluit opgenomen feiten en omstandigheden.

Deze feiten en omstandigheden hebben betrekking op:

a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;

b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en

c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.

Onder de feiten en omstandigheden, bedoeld onder a, worden mede begrepen de politiegegevens met betrekking tot de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen, voor zover de burgemeester deze gegevens behoeft in het kader van zijn afweging.

2.2. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester de bevoegdheid tot verlenging van het huisverbod voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, nu [wederpartij] na de verlenging van het huisverbod hulpverlening heeft aanvaard, zijn partner hem inmiddels niet meer wenst te verlaten en deze eveneens hulp heeft aanvaard, de enige grond van de burgemeester om het huisverbod te laten voortduren is om aldus te bewerkstelligen dat dit verbod blijft voortbestaan hangende het onderzoek waarmee de Raad voor de Kinderbescherming inmiddels is begonnen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter loopt de veiligheid van het kind geen gevaar door het contact met [wederpartij]. Het stelsel van kinderbeschermingsmaatregelen biedt voldoende instrumenten om de veiligheid van het kind hangende het onderzoek naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel te waarborgen, aldus de voorzieningenrechter.

2.3. Het hoger beroep is beperkt tot het oordeel van de voorzieningenrechter over het verlengingsbesluit.

De burgemeester betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn bevoegdheid tot verlenging van het huisverbod heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Daarmee is hij volgens de burgemeester voorbijgegaan aan de inhoud van dat besluit, waarin is gemotiveerd dat de dreiging van het gevaar of het vermoeden daarvan zich voortzet.

2.3.1. Het betoog slaagt. Een huisverbod kan ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wth worden verlengd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De burgemeester heeft aan het verlengingsbesluit, onder verwijzing naar een advies van 8 januari 2009 van het Steunpunt Huiselijk Geweld, onder meer ten grondslag gelegd dat nog altijd een dreiging van geweld bestaat of in elk geval een ernstig vermoeden daarvan. Hierbij heeft de burgemeester van belang geacht dat de betrokkenen zich in het verleden niet altijd aan afspraken met de hulpverleningsinstanties hebben gehouden en dat gezien de individuele en de relatieproblemen van [wederpartij] en zijn partner een verhoogd veiligheidsrisico bestaat als het huisverbod wordt opgeheven zonder dat hulpverlening op gang is gekomen. Verlenging van het huisverbod geeft betrokkenen de gelegenheid om gebruik te maken van de aangeboden hulp, aldus de burgemeester. Hiermee heeft de burgemeester zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen niet gebruikt voor een ander doel dan waarvoor artikel 9, eerste lid, van de Wth die bevoegdheid heeft verleend.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verlengingsbesluit ten onrechte vernietigd wegens strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak dient te worden vernietigd voor zover die ziet op het verlengingsbesluit. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen het verlengingsbesluit van 13 januari 2009 ingestelde beroep beoordelen.

2.5. [wederpartij] betoogt dat de gevolgen van het verlengingsbesluit voor hem onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Hij kan zich met name niet verenigen met het contactverbod met zijn partner en zijn kind.

2.6. Uit het stelsel van de Wth volgt dat de rechter in de eerste plaats moet beoordelen of het huisverbod had mogen worden opgelegd en, ingeval het is verlengd, of het had mogen worden verlengd. Als het huisverbod nog geldt op de dag waarop de rechter zijn uitspraak doet, dient hij vervolgens in verband met artikel 6, derde lid, van de Wth te bezien of zich na de oplegging of de verlenging van het huisverbod feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich ten tijde van de beoordeling door de rechter niet langer voordoet, zodat het niet gerechtvaardigd is het huisverbod te laten voortduren.

2.6.1. De burgemeester heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de dreiging van het gevaar voor de huisgenoten van [wederpartij] zich ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit nog voortzette. In dit verband overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat het advies van het Steunpunt Huiselijk Geweld onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat de conclusies van dit advies voor onjuist moeten worden gehouden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de burgemeester ter zitting heeft verklaard dat hij geen doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan de verklaring van de partner dat zij niet meer wilde scheiden, omdat uit het advies blijkt dat de partner in de loop van de tijd wisselende verklaringen heeft afgelegd. Verder heeft de burgemeester aan het belang van het kind een zwaar gewicht mogen toekennen. Het betoog van [wederpartij] faalt.

2.7. Zoals hiervoor is overwogen onder 2.6, dienen feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de verlenging van het huisverbod, slechts in de beoordeling te worden betrokken als het huisverbod nog geldt op de dag waarop de rechter uitspraak doet. Het bij besluit van 13 januari 2009 verlengde huisverbod geldt niet meer, aangezien het inmiddels is uitgewerkt. Daarom hoeft de Afdeling niet te beoordelen of er reden is het voortduren van het huisverbod te beëindigen en zijn de feiten en omstandigheden die zich na het verlengingsbesluit hebben voorgedaan, thans niet van belang.

Indien een huisverbod nog geldt ten tijde van de uitspraak van de Afdeling of van haar voorzitter, is dat anders. Dat geval doet zich hier echter niet voor.

2.8. Het beroep van [wederpartij] gericht tegen het besluit van de burgemeester van 13 januari 2009 zal ongegrond moeten worden verklaard.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 januari 2009 in zaak nr. 187041/FA RK 09-26 voor zover die ziet op het besluit van 13 januari 2009;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen dat besluit ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010

307-581.