Uitspraak 200903635/1/R2


Volledige tekst

200903635/1/R2.
Datum uitspraak: 10 februari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2009, kenmerk 2009INT239355, heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Woudenberg (hierna: de raad) bij besluit van 25 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein" (hierna: het plan).

Tegen dit besluit hebben [appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2009, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door ing. J.G. Kentie, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door I.K. Kuperus, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te Den Bosch, en H.G. Molenaar-Geurtsen, bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer.

2. Overwegingen

2.1. De raad heeft de ontvankelijkheid betwist voor zover het beroep is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B1-" met betrekking tot het perceel [locatie 1]. In de zienswijze en bedenkingen waren de bezwaren beperkt tot alleen het perceel [locatie 2].

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college, voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze, of in een tegen het vastgestelde plan bij het college ingebrachte bedenking, heeft bestreden. Voor zover het beroep is gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B1-" met betrekking tot het perceel [locatie 1], stelt de Afdeling vast dat zowel in de zienswijze, de bedenkingen als in het beroepschrift is aangevoerd dat aan dat perceel ten onrechte niet de aanduiding "A (aannemersbedrijf)" toegekend. Nu in de verschillende fasen van de procedure het plandeel "Bedrijfsdoeleinden -B1-" door [appellant] is bestreden, kan naar het oordeel van de Afdeling tegen het goedkeuringsbesluit ook in zoverre beroep door [appellant] worden ingesteld.

2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.1. Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Woudenberg. Met het plan wordt hoofdzakelijk beoogd de bestaande situatie vast te leggen.

2.2. [appellant] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B1-" met betrekking tot het perceel [locatie 1]. Ten onrechte is het aldaar gevestigde aannemersbedrijf, gelet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten, in een te lage milieucategorie ingedeeld, zo betoogt hij.

Voorts richt het beroep zich tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden -W-" en "Bedrijfsdoeleinden -B2-" met betrekking tot het perceel [locatie 2]. [appellant] betoogt dat de woning op het perceel [locatie 2], net zoals in het vorige plan, als bedrijfswoning had moeten worden bestemd. Door het westelijke deel van het perceel [locatie 2] voor "Woondoeleinden -W-" te bestemmen, ligt de woning in de geluidscirkel van de bedrijfsbebouwing op de percelen [locatie 2 en 1]. Tevens wordt hierdoor een deel van de achter de woning gelegen bedrijfsbebouwing ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht. Ook al zijn de percelen [locatie 2 en 1] in het verleden gesplitst, de huidige wijze van bestemmen houdt geen rekening met het feit dat de percelen in de toekomst weer worden samengevoegd. Verder stelt [appellant] dat het oostelijke deel van het perceel [locatie 2] de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B1-" dient te krijgen. De aan dit deel van het perceel toegekende bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B2-" beperkt het daarop gevestigde klussenbedrijf in zijn uitbreidingsmogelijkheden en beperkt de mogelijkheden van verhuur van bedrijfsruimte. Ook is ten onrechte binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B2-" geen wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Wonen" opgenomen.

2.2.1. Het college heeft de desbetreffende plandelen goedgekeurd. Het college stelt zich op het standpunt dat de aanduiding "A (aannemersbedrijf)" niet aan het perceel [locatie 1] behoefde te worden toegekend, nu het ter plaatse gevestigde aannemersbedrijf in een lichtere milieucategorie valt. Met betrekking tot het perceel [locatie 2] stelt het college dat bij het toekennen van bestemmingen is uitgegaan van de bestaande situatie. De bestemming "Woondoeleinden -W-" kon worden toegekend aan het westelijke deel van het perceel [locatie 2] omdat er geen relatie bestaat tussen de woning en de op de percelen aanwezige bedrijven. Voorts is het voor "Woondoeleinden -W-" bestemde bijgebouw geen bedrijfsgebouw, aldus het college. Dat de woning nu een belemmering vormt voor uitbreiding van het bedrijf op het perceel [locatie 1] is het gevolg van het bestemmen overeenkomstig de feitelijke situatie. Het college stelt verder dat de bebouwingsmogelijkheden op het perceel [locatie 2] feitelijk iets ruimer zijn dan die in het bestemmingsplan "Buitengebied 1995". Voorts beperkt het plan de verhuurmogelijkheden op dit perceel niet. De wijzigingsbevoegdheid wordt alleen opgenomen indien bedrijfsverplaatsing gewenst is, zo stelt het college. Dat is met het bedrijf op het oostelijke deel van het perceel [locatie 2] niet het geval.

2.2.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Bedrijfsdoeleinden -B1-" aangegeven gronden bestemd voor industriële en ambachtelijke bedrijven alsmede groothandelsbedrijven, voor zover deze bedrijven voorkomen in de categorieën 1 t/m 3 van de bij de voorschriften behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Bedrijfsdoeleinden -B1-" aangegeven gronden voorts bestemd voor bedrijven welke aanwezig zijn ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan, voor zover behorende tot een zwaardere categorie dan de onder b. (lees: onder a.) toegelaten bedrijven, overeenkomstig de ter zake op de plankaart opgenomen aanduidingen, waaronder "A (aannemersbedrijf)".

Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, dient de keuze van de toe te laten bedrijven zodanig te zijn dat het woonmilieu niet onevenredig wordt belast. Op de plankaart is de volgende zone-indeling gegeven:

- zone I: categorie 1 en 2 (grootste afstand 30 meter),

- zone II: categorie 1, 2 en 3 (grootste afstand 50 meter),

- zone III: categorie 1, 2 en 3 (grootste afstand 100 meter).

2.2.3. Ten aanzien van het betoog dat het aannemersbedrijf op het perceel [locatie 1] gelet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten in een te lage milieucategorie is ingedeeld, overweegt de Afdeling als volgt.

Voor zover [appellant] meent dat ten onrechte niet de aanduiding "A (aannemersbedrijf)" aan het perceel is toegekend, wordt overwogen dat deze aanduiding slechts wordt toegekend indien op een perceel een bedrijf in de categorie 4 of hoger is gevestigd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit bedrijf in een van deze hogere categorieën valt. Ook is niet gebleken van concrete plannen om bedrijfsactiviteiten te verrichten die in deze hogere categorieën vallen.

Uit de toelichting bij het plan blijkt dat, afhankelijk van de zone waartoe de gronden behoren, verschillende categorieën bedrijven zijn toegestaan. Naar gelang de bedrijfsactiviteiten zijn deze op de plankaart als zodanig aangeduid. In het plan is als bijlage 1 een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen, die is gebaseerd op de brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: de VNG-brochure). Uit deze bijlage blijkt dat bedrijven voor burgerlijke- en utiliteitsbouw algemeen (als bedoeld onder SBI-code 45.2) worden ingedeeld in categorie 3.1. Indien een dergelijk bedrijf een bedrijfsoppervlak heeft van minder 1.000 m², wordt het ingedeeld in categorie 2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijfsoppervlak de oppervlakte van de gebouwen betreft en heeft het desbetreffende perceel aangeduid als "zone I".

In het plan noch in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, is een omschrijving gegeven van het begrip bedrijfsoppervlak. De redenering van de raad, dat aangesloten dient te worden bij de oppervlakte van de gebouwen, kan niet worden gevolgd. Nu aan het gehele perceel [locatie 1] de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B1-" is toegekend, kunnen niet slechts binnen, maar ook buiten de gebouwen bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend. De Afdeling ziet niet in waarom niet van de begrenzing van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B1-" dient te worden uitgegaan, nu dit voorts aansluit bij de wijze van meten van aanbevolen afstanden in de VNG-brochure. Hierbij wordt verwezen naar hetgeen in punt 2.32. van de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2009 in zaak nr. 200806057/1/R2 is overwogen.

Onweersproken is gesteld dat het perceel [locatie 1] een oppervlakte heeft van ruim 1050 m². Gelet hierop bedraagt het bedrijfsoppervlak meer dan 1000 m², zodat het aannemersbedrijf op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in categorie 3.1 valt. Nu op gronden met de aanduiding "zone I" slechts bedrijven zijn toegestaan uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, heeft de raad het aannemersbedrijf in de verkeerde zone ingedeeld. De raad heeft het plan derhalve vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het college heeft dit niet onderkend.

2.2.4. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Woondoeleinden -W-" aangegeven gronden bestemd voor woondoeleinden en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, sub 1, en onder c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Bedrijfsdoeleinden -B2-" en met het cijfer "1" aangegeven gronden bestemd voor opslag.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de voorschriften van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied 1995" was het perceel [locatie 2], ingevolge de bestemming "Bedrijven", bestemd voor bedrijven, met de nadere bestemming "B2.7 ambachtelijk bedrijf".

Met betrekking tot de woning op het perceel [locatie 2] is onweersproken gesteld dat het gebruik als burgerwoning sinds 1999 onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" valt. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat tussen de woning en de bedrijven op de percelen [locatie 2 en 1] geen relatie bestaat. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een bedrijfswoning noodzakelijk is gelet op de bedrijfsvoering van de bedrijven op het perceel [locatie 2], dan wel het perceel [locatie 1]. Het feit dat er materialen door [appellant] voor de bedrijven in ontvangst worden genomen, wat daarvan verder ook zij, brengt niet met zich dat gelet op de bedrijfsvoering zijn huisvesting aldaar noodzakelijk moet worden geacht. Omdat voorts niet is gebleken van concrete plannen die nopen tot de aanwezigheid van een bedrijfswoning op het perceel, is niet aannemelijk geworden dat een gebruik als bedrijfswoning binnen de planperiode zal worden gerealiseerd. Het standpunt van het college, dat het niet wenselijk is om de woning opnieuw als bedrijfswoning te bestemmen en daarmee voor een tweede keer onder het overgangsrecht te brengen, wordt gelet hierop niet onredelijk geacht.

Gelet op het bestaande, feitelijke gebruik van het desbetreffende gebouw als woning, heeft het college de bestemming "Woondoeleinden -W-" voor die woning passend kunnen achten. Aan het betoog van [appellant] dat de woning binnen een geluidscirkel komt te liggen, behoefde het college voorts geen overwegende betekenis toe te kennen, nu niet aannemelijk is gemaakt dat de bedrijven daardoor in hun (uitbreidings)mogelijkheden zullen worden beperkt.

De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich wat betreft de bestemming voor de woning niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.2.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de bestemmingen "Woondoeleinden -W-" en "Bedrijfsdoeleinden -B2-" niet passend zijn voor het gebruik van de bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie 2], wordt overwogen, dat de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B2-" gelet op de doeleindenomschrijving van artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften niet in de weg staat aan de verhuur van bedrijfsruimte, mits deze voor opslag worden gebruikt.

Onweersproken is gesteld dat de schuur die het dichtst bij de woning ligt in 1989 is vergund als garage, berging, hobbyruimte, waslokaal en houthok. Ter zitting is onweersproken gesteld dat in die schuur een werkplaats is gerealiseerd, welke thans door het aannemersbedrijf en het klussenbedrijf wordt gebruikt. Voorts is niet in geschil dat in een in 1996 gerealiseerde schuur een klussenbedrijf is gevestigd. De raad heeft ter zitting gesteld dat gebruik voor een klussenbedrijf in overeenstemming was met het vorige bestemmingsplan. De Afdeling acht het daarnaast aannemelijk dat het gebruik als werkplaats voor een aannemersbedrijf ook in de vorige bestemming paste.

Vast staat dat een gebruik van de schuren op het perceel voor een klussenbedrijf en aannemersbedrijf, niet past in de aan het perceel [locatie 2] toegekende bestemmingen, gelet op de doeleindenomschrijving van de bestemmingen "Woondoeleinden -W-" en "Bedrijfsdoeleinden -B2-". In zoverre is dat gebruik onder het overgangsrecht uit artikel 18 van het voorliggende plan gebracht. Voorts is op 3 september 2008 een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfshal met kantoor op het oostelijke perceelsgedeelte. De bouwvergunning geldt als een bestaand recht, waaraan bij de vaststelling van het plan niet voorbij gegaan mag worden. Hoewel de raad zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik als kantoor binnen de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B2-" is toegestaan, kan dit niet eenduidig uit de voorschriften worden afgeleid.

Niet is gebleken dat de raad planologische bezwaren heeft tegen het gebruik als klussenbedrijf en aannemersbedrijf in de desbetreffende schuren of het gebruik als kantoor in de op te richten bedrijfshal. Voorts is niet vast komen te staan dat het bestaande legale gebruik van de schuren binnen de planperiode zal worden beëindigd. Het plan is derhalve ook op dit punt vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het college heeft dit niet onderkend.

2.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden -W-" met betrekking tot een van de bedrijfsruimten op het perceel [locatie 2], het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B2-" met betrekking tot het perceel [locatie 2], alsmede de aanduiding "zone I", voor zover die is gegeven aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B1-" met betrekking tot het perceel [locatie 1], in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Door het plan niettemin goed te keuren heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

De Afdeling ziet tevens aanleiding om zelfvoorziend goedkeuring te onthouden aan bedoelde plandelen, welke, met uitzondering van bedoelde aanduiding "zone I", nader zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart.

Gelet op het hiervoor overwogene behoeven de overige door [appellant] aangevoerde argumenten, met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B2-" op het perceel [locatie 2] geen bespreking meer.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellanten] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 24 maart 2009, kenmerk 2009INT239355, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden -W-" met betrekking tot een van de bedrijfsruimten op het perceel [locatie 2], het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B2-" met betrekking tot het perceel [locatie 2], alsmede de aanduiding "zone I", voor zover die is gegeven aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B1-" met betrekking tot het perceel [locatie 1];

III. onthoudt goedkeuring aan de plandelen genoemd onder II., welke, met uitzondering van bedoelde aanduiding "zone I", nader zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 maart 2009 voor zover het betreft het onder III. vermelde;

V. verklaart het beroep van [appellanten] voor het overige ongegrond;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 27,89 (zegge: zevenentwintig euro en negenentachtig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2010

234-612.