Uitspraak 200904051/1/H3


Volledige tekst

200904051/1/H3.
Datum uitspraak: 20 januari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 april 2009 in zaak nr. 08/825 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk (hierna: het college) het verzoek van [appellanten] om openbaarmaking van de samenwerkings-/bouwclaimovereenkomst "Regionaal Bedrijventerrein Lorentz-Oost" met het daarbij behorende besluit van 21 augustus 2007, afgewezen.

Bij besluit van 29 april 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 april 2009, verzonden op 28 april 2009, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 3 september 2009 hebben [appellanten] de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2009, waar [appellanten], in de persoon van [een van de appellanten], bijgestaan door mr. P.J.G. van der Donck, advocaat te Houten, en J.H. Kevelam, alsmede het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, en mr. G. Sterenborg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) is deze wet van toepassing op de volgende bestuursorganen:

a. de Ministers;

b. de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie;

c. de bestuursorganen die onder verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;

d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan eenieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a onder c en d bedoelde bestuursorganen.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder g, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

2.2. Na kennis te hebben genomen van de overeenkomst heeft de rechtbank geoordeeld dat deze geen bedrijfsgegevens bevat in de zin van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Voor zover het college heeft gesteld dat de weigering tevens kan worden gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, heeft de rechtbank overwogen dat dit eerst in het verweerschrift in beroep is gebeurd. Om die reden is zij aan de vraag of die grond de weigering kan dragen voorbijgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht geweigerd de overeenkomst openbaar te maken in verband met het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob.

2.3. [appellanten] hebben om inzage in de overeenkomst verzocht omdat zij een stuk grond in het plangebied Lorentz-Oost aan de gemeente hebben verkocht tegen een bepaalde prijs met het beding dat zij alsnog een hogere prijs zullen ontvangen als de gemeente voor vergelijkbare gronden in het plangebied een hogere prijs betaalt. Zij betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren de overeenkomst openbaar te maken in verband met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. Hierbij is volgens [appellanten] van belang dat de gemeente vrijwel alle grond inmiddels heeft aangekocht. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellanten] ten onrechte niet in haar oordeel betrokken dat de verkoopprijs door het vergeven van bouwclaimrechten aan Veluwe Projecten feitelijk hoger heeft gelegen dan de prijs die de gemeente aan hen heeft uitbetaald. Het college is verplicht tot een nabetaling aan hen ter hoogte van het verschil op grond van de leveringsakten en het toepasselijke beleid, aldus [appellanten].

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 14 mei 2003 in zaak nr. 200203532/1) dient te worden vooropgesteld dat het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient, welk belang de Wob vooronderstelt. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan ten aanzien van openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naargelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van de verzoeker.

In het licht hiervan is het publieke belang bij openbaarmaking van de samenwerkings-/bouwclaimovereenkomst "Regionaal Bedrijventerrein Lorentz-Oost" met het daarbij behorende besluit van 21 augustus 2007 uitgangspunt, en moet uitsluitend dit belang, niet het door [appellanten] aangevoerde individuele belang bij het kunnen beoordelen van de vraag of de nabetalingsclausule uit de leveringsakten door de gemeente wordt omzeild, worden afgewogen tegen de belangen waarop het college zich beroept.

2.3.2. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de overeenkomst waarvan openbaarmaking is verzocht, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat deze gegevens bevat met betrekking tot de economische en financiële belangen van het college. Nu openbaarmaking van een document op grond van de Wob ertoe leidt dat dit voor een ieder openbaar zal zijn, kunnen derde partijen bij inwilliging van het verzoek van [appellanten] hun onderhandelingspositie ten opzichte van de gemeente op de overeenkomst afstemmen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het belang van het college ook gelegen is in de financiële afwikkeling van mogelijke onteigeningen in de toekomst en de uitgifte van gronden ten behoeve van de realisatie van geplande bouwprojecten. De rechtbank heeft daarom met juistheid overwogen dat aannemelijk is dat kennisneming van de overeenkomst inzichten kan verschaffen waarmee de onderhandelingspositie van de gemeente onder druk komt te staan en de realisatie van toekomstige projecten in gevaar kan worden gebracht.

Het betoog van [appellanten] dat het college inmiddels vrijwel alle grond heeft aangekocht, kan voorts niet slagen. Ter zitting in hoger beroep heeft het college onweersproken gesteld dat het nog 10-15% van de gronden in het kader van het onderhavige project moet aankopen en dat het ook met betrekking tot andere te ontwikkelen gebieden nog overeenkomsten moet sluiten die vergelijkbaar zijn met de overeenkomst met Veluwe Projecten. Zoals hiervoor overwogen, gaat het bij de belangen van het college bovendien om meer dan alleen de verwerving van gronden. Het betoog faalt.

2.3.3. Gelet op het vorenstaande wordt geoordeeld dat de economische en financiële belangen van het college die gediend worden met het bij de rechtbank bestreden besluit in redelijkheid zwaarder hebben mogen wegen dan de met openbaarmaking gediende belangen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob openbaarmaking van de overeenkomst heeft mogen weigeren.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.

w.g. Konijnenbelt w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010

350-624.